Leen de Oude

Ver verwijderd van het heden
Bevond ik mij onvoorbereid
Zomaar in de Hof van Eden
Geheel ontkomen aan de tijd.

Ik lag er op mijn vuistdik bed van mos
En zag dat alles goed was.
Gods glimlach golfde over beemd en bos
En al het andere gewas.

De dieren in een wijde kring
Oogstten mijn vertedering
De tijger at een kropje sla
De leeuw lag bij het lam
Een appel werd verorberd door de slang.

’t Was goed dus ga maar na
Ze waren voor elkaar
En voor de duivel nog niet bang
Er was geluk in overvloed.

Mijn droom zou echter niet lang duren
En het eind is gauw verteld
Aan deze kant van ’t hek
Kwam over ’t grasveld aangesneld
De rode kater van de buren
Met een vogeltje in de bek.

En in ’t land van de Twee Stromen
Lijdt men naar ik heb vernomen
Constant onder bruut geweld.

Alleen wie in een droom wil wonen
Vindt wel weer een onderkomen
Mij rest slechts het hier en nu
Het onbarmhartig heden
En zwerven tot de horizon
Of sterk verzwakt van lijf en leden
Tot waar ik ooit begon.

Leen de Oude

O winterdag met muts en rode wangen
Zo mooi zo mooi ben jij
Jij bent de bron van mijn verlangen
Mijn parelhoen in wintertooi ben jij

Hoe prachtig is zo’n dag
Met zon en lichte vorst
Jij bent voor mij de boerenkool
Ik ben voor jou de worst

O smetteloze winterdag
Van modderspatten vrij
Mijn vrolijke olijke doldrieste
Winterkoningin ben jij
Verleidelijk maar onberekenbaar
Ben jij                                      

Je ontkomt soms op het nippertje
Aan een uitglijder of een slippertje
En Amor in ons knusse huisje
Lacht onverstoorbaar in zijn vuistje
Zo komt in een winters gedicht
Jouw naakte waarheid aan het licht

Mijn vrijpartij mijn glijpartij
Mijn valpartij                                      
Zo’n waaghals en zo’n brekebeen
Verraderlijke winterdag ben jij
Met passie prei en winterpeen
Sla ik ons er wel doorheen

Jij blijft mijn uitverkoren winterdag
Mijn “poesiealbum” komt tot leven
Mijn lief mijn last mijn lach
Met alles wat hier staat beschreven
Al breng je vaak mij in het nauw
Ik blijf je nochtans eeuwig trouw
Omdat ik zoveel van je hou
Ook al verrek ik van de kou                                

Leen de Oude

November en er valt wat regen
Dat is soms doodgewoon een feit
J.C. Bloem kon er niet tegen
Die zei: dan regent het altijd

En zijn hart bleef altijd leeg
Ondanks al dat hemelwater
Dat hem tot de lippen steeg
Maar dat merkte hij pas later

Het zal ons niet overkomen
Wij heel anders dan de dichter
Met beide benen op de grond
Zien de zaken heel wat lichter

Regen mag soms rijkelijk stromen
Bloem had veel te natte dromen