Ze spraken er
nogal opgewonden over
toen ze
op de vijftigste dag
met de nieuwe situatie
geconfronteerd werden.
Ze werden niet
als wezen achtergelaten
ze kregen godzijdank
wat steun van hogerhand.
Hoewel het substantieel
niet veel voorstelde
moesten ze zich daarmee
zien te redden.
Beter iets dan niets
zeiden ze in vol vertrouwen
tot elkaar
en de wind
is ons gunstig gezind
In grote eensgezindheid
gingen ze op pad
in de volle overtuiging
dat niets hen kon scheiden.
Maar het liep anders.
Leen de Oude
“O!” zegt het meisje.
Ze speelt verbazing.
“Ja”, zegt de jongen,
“het is een gevoelig onderwerp.”
Het meisje lacht en plukt
een handvol madeliefjes.
“Hoor je de merel?”
vraagt ze.
In de bloeiende kersenboom
zit de merel.
De jongen ziet hem,
hoort hem, denkt aan
het gevoelige onderwerp
en zegt:
“Hij zingt mooi maar
hij vliegt slecht.”
“’t Is maar wat je
belangrijker vindt”,
zegt het meisje.
“Vliegen”,
zegt de jongen.
Het meisje gooit de madeliefjes
in het gras en
staat op.
De jongen volgt haar.
De vogel is gevlogen.
De mestkever verstaat zijn vak
is ook een kundig transporteur
achterpoten omhoog kop omlaag
wij zien hem aan het werk
maar met een kleine helling
heeft hij moeite
de zorgvuldig geknede bal
rolt terug en zijn maker ook
de kever begint opnieuw
wat is nou 20 centimeter
zelfde route zelfde resultaat
herhaling volgt op
herhaling
hij wijkt niet van het
gekozen pad
een kever met principes
een aanhouder die
maar niet wint
je moet hem helpen
zegt mijn vrouw
met een klein takje
behoed ik de bal
op het kritische punt
voor terugval
van verwondering
staat de kever een moment
stil
dan begint ie onder de bal
wat grond te verplaatsen
er ontstaat een heel
klein kuiltje
missie volbracht
onze hulp is niet meer nodig
dankzij het wonder der genade
worden wij niet
door de bliksem getroffen.
Er is vandaag niets bijzonders gebeurd,
behalve dat ik een nieuwe verrekijker heb gekocht.
Vergroot twaalf keer, zei de verkoper.
Ik bespied vogels, moet u weten.
Mijn perspectief wordt begrensd door een kijkhut.
Ik zie scherp, ik maak het kleine groter.
Ik bekijk de wereld door een luikje.
Dat bevalt mij: wat ik niet zie, bestaat niet.
Ik ben veilig, niemand ziet mij.
Ik richtte de kijker door de winkelruit naar buiten,
op het terras aan de overkant van de straat.
Toen zag ik.
Daar zat jij, zeldzaam mooie vogel,
alleen aan een tafeltje in de zon.
Je was niet geringd, ook dat zag ik.
Een buitenkans.
Die vogel wil ik vangen, dacht ik,
mijn kooi is groot genoeg voor z’n tweeën.
Ik bleef kijken. Wilde je opstaan?
Dan was snel handelen geboden.
Ik haastte mij naar de uitgang van de winkel.
Maar voordat ik de straat kon oversteken,
schoof er een bestelbus in mijn blikveld.
Toen hij weg was, zag ik nog net
hoe jij je zomerse vleugels ontvouwde,
opsteeg, en langzaam oploste in het blauw.
Daar kon ik met geen kijker tegenop.