De eerste keer dat ik keek
in de poelen van je ogen
sloeg de hitte me om de oren
Weinig woorden had ik paraat
Ik smolt gelijk door
Je blik
Je zeperige geur
Je zoete hartje
Je katoentje met fortuinlijk elastiek
Je koekkruidige adem
Je golvende beweging
Je vleselijke verlangens
Diep druk
Jouw kabeljauwogen
hebben mij nooit bedrogen
Je wortels groeiden aan overzijde
Deventer is je naam
Je huist aan de rivier
Waar woelig IJsselwater de klanken meevoert
van het carillon mee naar de Zandpoort
Hier betaalde men eeuwen geleden
Katentol om de stad te betreden
De Stedenmaagd, parel boven de fontein
waakt op de Brink over ons Deventer burgers
Af toe knijpt ze een oogje toe
José Hattink-Blom