(een idylle)
Wat wilde ik ook weer worden? – goeie vraag.
Meester, maar over wie of wat, dat bleef nog vaag.
Soms droom ik weer dat ik mezelf tegenkom,
de kleine jongen die ik was, naïef, en niet echt dom.
Gedrag, vlijt en ijver steevast ‘z.g.’,
nou ja, wie was in die jaren niet gedwee.
Wacht maar, zei mijn vader, tot je groter bent,
maar alle tijd van leven, behalve puberteit, die went.
Hoe groter ook allengs van geest en leden,
hoe groter de illusie is geweest, tot op heden.
Het knapste knaapje van de klas, je zult het zijn.
Een biertje? Nee dank je, ik drink alleen venijn.
In volleybal en bal masqué volstrekt mislukt;
waar werd ter wereld zo oprecht gekrukt.
Ik had niks liever willen zijn dan wie ik ben:
een weerloos wezen, alleen behept met tong en pen.
Dat is het wel zo’n beetje. Het was in diepste wezen
zo ongeveer waarover je je leven lang kunt lezen
om daar dan ook weer over te gaan dichten,
en ziels- en lotgenoten over in te lichten
omtrent de oorsprong van mijn ach en weegeklaag.
Wat of ik ook weer worden wou? – goeie vraag.
Met dank aan Gerard Visser, die het ontleende aan Martinus Nijhoff (‘De soldaat en de zee’).
En aan Ilja Pfeijffer, aan wiens bundel Idyllen ik meer dan alleen de ondertitel heb ontleend.