Immortelle

Is ’t heus een halve eeuw geleê,
Pauline line mijn,
dat ‘k steeds na ’t college van Van Bree
zó heel dicht bij U mocht zijn…

We fietsten tsaam naar jouw adres
aan ’t Leids Piet Paaltjenspad,
waar jij, Paulien, mijn meesteres,
een studio bezat.

Daar pakte jij je mandolien,
Pauline line mijn,
dan liet je mij je kunsten zien,
hoe zoet, hoe teder fijn

je zang- en snarenspel weerklonk,
Pauline line mijn,
terwijl de zon ter kimme zonk,
en ik een kruidentheetje dronk.

Dan hoorde ik een immortelle,
zo schoon, zo zuiver en zo delicaat
als nimmer nog een Leidse Èle
gezongen had bij nacht of dageraad.

Wat vloog de tijd, – of stond ze stil,
Pauline line mijn,
gans het heelal was zoet en rein,
soms weet een man niet wat ie wil –

Tot jij je mandolien weer borg, en
fluistervroeg: hou je van kroelen?
Dan maakt een man ineens zich zorgen,
en alles in zijn lijf gaat woelen.

’t Wordt tijd, zei ik, naar huis te gaan,
Pauline line mijn,
’t is nog een flink end hier vandaan.
Maar ‘k vond het echt heel fijn.

‘k Bezweer U, goede vriend, en gij, vriendin,
de draak hiermede niet te steken.
Er zit wezenlijk zo iets aandoenlijks in,
dat m’n hart er nú nóg van mocht breken.

Joseph Paardekooper, februari. 2024