Als zonnedauw

Hel, een hel is ’t leven voor een vrouw;
Edelmoedig mag ze zijn, o ja, en
Liefdevol en zorgzaam en ad rem,
Een stoeipoes liefst met hondentrouw.

Eenvoud siert haar, opsmuk riekt al gauw
Naar wellust, wellust zet de zinnen klem;
Vooral geen eigenheid geen tegenstem
Aaibaar zal ze zijn – als zonnedauw.

Niemand die haar dan nog kan weerstaan
Razernij dreigt, zindert als ze tegenstreeft
Onmiskenbaar een kopie van die van Troje.

IJdelheid der ijdelheden is haar naam,
En zelfverafgoding waarvoor ze leeft
Niets zo plat en flets als die Van Royen.

Jos Paardekooper