Jos Paardekooper

Eigenlijk is het nóg een wonder,
dat die oude man, met dat malle
rooie baseballpetje en die
pleister op z’n rechteroor, verder
schadevrij, zogezegd, gebleven
is. De kogel kwam van rechts (voor de
kijkers links), en miste rakelings
doel, op een paar gebleekte haren
op een verder toch al leeghoofd na.

Joseph Paardekooper, juli 2024

Toelichting

Bovenstaand gedicht is een nonaine, een versvorm die uit negen regels bestaat. In dit geval zelfs met in iedere regel precies negen lettergrepen, met als gevolg dat het geheel op de kop af 81 lettergrepen telt. Dat aantal nu komt weer precies overeen met de leeftijd van de huidige Amerikaanse president. Aangezien het thema van deze bijeenkomst ‘Ei zo na’ is – wat dus ook het thema van het gedicht is -, heb ik mijzelf daarnaast verplicht de drie woorden, tevens drie lettergrepen, waaruit die woordgroep bestaat, in het gedicht te verwerken, en wel aan het begin van de beginregel, in het midden van de middelste regel, en aan het eind van de slotregel. Dat leek me eigenlijk wel het minste.

Het aardige is nu, dat wanneer men die 3 lettergrepen van ’81’ af zou trekken, men precies de leeftijd van de persoon verkrijgt die het onderwerp, om niet te zeggen het lijdend voorwerp van deze nonaine is. Het gedicht handelt immers over de aanslag die onlangs op de Republikeinse presidentskandidaat is gepleegd, welke tegenstander zijn Democratische opponent met diens leeftijd pleegt te plagen, terwijl hijzelf slechts drie jaar jonger is.

Eleonora van Engeland, geboren in Woodstock Palace,
werd op haar zevende afgewezen door de koning van Castilië,
omdat ze te mager was, en op haar elfde door de kroonprins
van Frankrijk, die geen vrouw met sproeten wou,
en op haar twaalfde door de zoon van Alfonso van Aragon,
die niet van Engelse meisjes hield die geen flamengo konden dansen.

Prinses Eleonora van Engeland kreeg op haar dertiende
zomaar een graaf uit Gelre cadeau, die ze voor het eerst zag
toen ze, vanuit Windsor Castle met 50 schepen
vol huwelijksgeschenken, 90 paarden en 200 man personeel,
waaronder haar privé-poelier en haar lievelingsbadknecht William,
via Sluis naar Nijmegen was overgestoken, en in het Valkhof
een kwartier voor de huwelijkssluiting een ring kreeg van een
Gelderse weduwnaar van krap 36 jaar, met vier knappe dochters,
die sprekend op hun moeder leken.

Koningsdochter Eleonora van Gelre kreeg van haar graaf,
die bijna nooit thuis was, en die op zijn 43ste van zijn bidstoel viel,
zijn nek brak en de geest gaf, twee zonen, die amper 35 jaar werden,
na elkaar twintig jaar bevochten te hebben om de eer en de troon,
en de lol, wat moet een edelman anders?

Weduwe Eleonora stierf in alle eenvoud en eenzaamheid,
in een klooster in de Hanzestad D., waar ze in de kloosterkerk
begraven werd, 36 jaar oud.

De moraal: trouw niet voor je veertig bent, en haastige spoed is zelden goed.

Joseph Paardekooper, mei 2024

Om bij het begin te beginnen:
ik kwam ter aarde, zag,
en wist: van overwinnen
is voorlopig geen sprake.
In mijn achtste levensjaar
besloot ik me te gaan bekwamen
in het schaken, en nog wel
tegen mijn vader, tegen
wie ik de volgende jaren
uitsluitend nederlagen leed.
Toen het leed was geleden
en de baard mij de keel
toekneep, wist ik: ik moet
nieuwe wegen inslaan,
verliet het ouderlijk huis,
en trok de wijde wereld in.
’s Anderendaags ontmoette ik
een jongeling, die het schaken
evenmin meester was. Zo
geraakte ik in de ban van
het pluimbalspel, en van schaken
was geen sprake meer. Het leven
is kiezen en delen en leed
kunnen velen. Al doende leert
men, en ik leerde onderspit
delven, dat het een lieve lust was.
Maar aan alles komt een eind,
alleen het leven gaat door,
totdat ook dat, op ’n dag,
ophoudt.

Joseph Paardekooper, maart 2024

Is ’t heus een halve eeuw geleê,
Pauline line mijn,
dat ‘k steeds na ’t college van Van Bree
zó heel dicht bij U mocht zijn…

We fietsten tsaam naar jouw adres
aan ’t Leids Piet Paaltjenspad,
waar jij, Paulien, mijn meesteres,
een studio bezat.

Daar pakte jij je mandolien,
Pauline line mijn,
dan liet je mij je kunsten zien,
hoe zoet, hoe teder fijn

je zang- en snarenspel weerklonk,
Pauline line mijn,
terwijl de zon ter kimme zonk,
en ik een kruidentheetje dronk.

Dan hoorde ik een immortelle,
zo schoon, zo zuiver en zo delicaat
als nimmer nog een Leidse Èle
gezongen had bij nacht of dageraad.

Wat vloog de tijd, – of stond ze stil,
Pauline line mijn,
gans het heelal was zoet en rein,
soms weet een man niet wat ie wil –

Tot jij je mandolien weer borg, en
fluistervroeg: hou je van kroelen?
Dan maakt een man ineens zich zorgen,
en alles in zijn lijf gaat woelen.

’t Wordt tijd, zei ik, naar huis te gaan,
Pauline line mijn,
’t is nog een flink end hier vandaan.
Maar ‘k vond het echt heel fijn.

‘k Bezweer U, goede vriend, en gij, vriendin,
de draak hiermede niet te steken.
Er zit wezenlijk zo iets aandoenlijks in,
dat m’n hart er nú nóg van mocht breken.

Joseph Paardekooper, februari. 2024

Van dichten komt mi kleene bate,
die liede raden mi dat ik ’t late;
maar men is dichter of men is ’t niet,
wie ’t niet en weet, die ’t niet en ziet.

Onder een purpren hemel, in de gouden zon,
over heuvels en bergen ontwaard’ ik een donjon.
Een laan met rode beuken gaf toegang tot het slot;
maar de bel was stuk, of het koord was kapot.

Maar men is dichter of men is ’t niet,
dus floot ik mijn dichterlijkste lied,
en trok ik mijn twee zevenmijlslaarzen aan
en betrad toen parmantig de oprijlaan.

zo belandde ik door de poort op de koer,
vermoedde daar sluipschutters op de loer –
maar alles bleef stil, zelfs op de kantelen;
men zou zich warempel nog licht gaan vervelen…

Toen werd ik een kierende deur gewaar,
ik richtte mijn schreden voorzichtig aldaar
een dichter is ímmer van zessen klaar -,
al kreeg ik een licht verlangen naar een pissoir.

Nog altoos beducht op gerucht van schavuiten,
maar het woord zegt het al: dichten is sluiten,
dus sloot ik de deur toe, tegen foute kornuiten,
die vanaf dat moment mooi naar mij konden fluiten.

‘k Bevond mij aldus in een slot met de slotdeur op slot,
en wat ‘k ook probeerde, ook dat slot bleek kapot.
De zaal werd schamel verlicht door een kaars,
die op ’t punt stond te doven, maar dat lapte ik aan m’n laars.

En ja hoor, daar doofde die keerse, bij mangel an pit,
en nergens een lichtknop of een flambouw, daar zit
ik dan mooi mee, in ’t pikkedonker, en ‘k had
ook nergens een klink gezien of een sleutelgat.

Is niet, bepeinsde ik, de Vreeze des Heeren mijn hope,
Job 4 vers 6, maar daar kon ‘k nu niks voor kopen.
De rillingen liepen me tappelings over de rug,
wanneer komt nou die ridder met een jonkvrouw over de brug?

Kortom: een dichter begint met een open deur,
en de rest van het dicht is te kust en te keur;
maar hij moet blijven dichten, met ’n open gezicht:
want hoe dichter de deur, des te opener ’t gedicht.

Joseph Paardekooper (chevalier sans craint ni peur), januari, 2024