als de Brink stil is, verlaten en donker
op de verlichting in de kastanjebomen
na
kom me dan tegen bij de rand van de
fontein, om te drinken op de toekomst
op het plaveisel van het plein
blinkt hier en daar wat regen
de stem van een zwalkende clochard
is weggestorven bij zonsondergang
zijn beetgaar gedachtegoed
vervlogen en verwaaid
ontmoet me in het hart
het bonzend centrum van de kosmos
daar waar alles op z’n plek valt
als een onberedeneerde ster
ginds bij de rivier
Joost Golsteyn
als ik terugblik op de barre tocht die achter me ligt
en met een weemoedige wending van mijn vizier
het valse plat bevroed dat zich strekken zal
tot aan de einder
popel ik van ontroering om ginder gelouterd
de vruchten te plukken van het dapper
gehanteerde zwaard
voortdurend voor de leeuwen geworpen
doch met engelen op mijn jonge schouders
doorstond ik de duizendvoudige vuurdoop
door drank en vrouwen op de been gehouden
de dalen waar ik ooit uitklom
beginnen thans te glinsteren
in mijn haast haveloze ziel
zich zonder klaagzang
verdedigen met de andere wang
meegaan met een stroom van
veranderingen waar woorden
beitelen wat beweging
behoeft in de splijtzwam
tussen voelen en denken
onderwijzen zonder gij zult
het criterium van de ontredderde
een holle man in ons midden
die beter ziet dan we denken
sommigen verzwijgen zijn naam
anderen kijken het liefst
langs hem heen
als beschaamde wolven
die van hun moeder
de schaapskleren
aan de kapstok moesten hangen
en bibberen van ongemak
dwazen verwijten elkaar wijsheid
maar die is niet toe te dichten
zij wijkt terug waar onrecht
opduikt en vliedt naar waar
de intentie van de rechtvaardige
geest belangeloos stuift
de dronkaard zocht woord en melk
en brood als een hulpeloze baby
zuipend kruipen want voor de
zuigeling was reeds de moederborst
een druif zo zuur
het bloed kroop naar de kroeg
het bier kwam dood en dood
geslagen uit de tap
in alcohol ruist een testament
dat oud noch nieuw is
voor wie dagelijks met een kater
rake verzen najaagt
om daarna beheerst
de reageerbuizen der realiteit
aan diggelen te werpen
tegen een grote open deur
allemaal bruisende oerknalletjes
tot het lichaam op is
en de lier blijft hangen
aan de rand van het balkon