een levenslam zwerverslichaam
ligt languit op de stoep
ergens in een metropool
omhuld door warme vodden
de baard met korsten vol
een leeg pak wijn
gekoesterd aan de borst
als ware het een kindje
smachtend naar het verleden
de dorst naar aalmoezen
gesmoord in korsakov
rondom het vege lijf
walmt de alcohol herinneringen op
aan zwoel voorgedragen negentiende-eeuwse
poëmen beduimeld en bemorst met bier
aan trance in een kelderclub
piano spelen met het meisje
van zijn dromen de krullen zo zwart
de lippen zo vol de stem zo Boheems
rivier die watertorsend voortdendert
over een bedding van bitter afscheid
maar een liefdesgeschiedenis kun je niet vergeten
goedkope hotelkamers
krakende liften roodfluwelen bioscoopstoelen
zo rood als haar lippen zo vol
en de filmsterren zo magisch op het grote doek
haar nachtzwarte krullen
en de wijn gulpt en vloeit zo rijk
niet meer weten wat er om je heen gebeurt
het kan je niet meer schelen
maar één ding weten
verstrengeld doordromen
en je wilt zoenen op een stoeprand in de nacht
en naar redding happen uit een pak wijn
terwijl je af en toe zelfs haar naam vergeet
omdat ook die er niet toe doet
en wat was roder de wijn of haar lippen
en wat gitzwarter haar ogen of de krulletjes in haar nek
en op de stoep de verloren oude man
zijn roes uitwasemend
drankzinnig van verlangen
koesterend een leeg pak wijn
als ware het een kind
hij alleen weet nog
wat er achter steekt