Zij zuchten en herinneren zich de tijd
niet meer dat zij nog optimistisch waren
en spraken over een toekomst zonder zwarig-
heid en waar alles blonk van vrolijkheid.
Zij zitten in de kroeg van groot verdriet,
en treuren om de vriendschap die verdween.
Eendrachtig klagen zij daar steen en been
als zongen zij een somber, eentonig lied,
totdat er één gaat staan. Hij roept: ‘Komaan,
en giet je vriendschap over in mijn glas
dat jaren lang al elke inhoud mist.’
De ander, even lang al pessimis-
tisch, geeft zich volledig over, blij verrast…
Dan reiken zij elkaar de glazen aan.