We zijn weer in de Hof van Eden en staan bij de
veelbesproken boom. We speuren langs de stam
omhoog, maar zien dit keer geen slang. Ook missen
wij het geluid van gesiste listen. Maar de prachtige
appels hangen er nog.
Een slanke ceder zwaait naar de zon, die de tuin met
licht verzadigt en de vredesduif met warmte koestert.
Het is hier paradijselijk.
Toch is ons geluk niet volmaakt. Stel dat afgunstige
types de weg naar de tuin vinden en ook zij het
terrein op slinkse wijze binnendringen; stel dat zij de
appels van ons wegkapen en wij opnieuw worden
verjaagd…
Laten we voor de zekerheid de vijgenblaadjes maar
weer voorbinden.