Zwetend in de zomerzon,
turend naar de horizon
smacht ik naar de waterkant:
varen wil ik van het strand
naar het land Utopia…
Eerst nog harde noten kraken:
stutten van versleten daken,
wringen met beringde handen,
treuren om besmeurde graven,
huilen bij verlaten huizen
aan een onbemande sluis.
Nu ik dit alles heb doorstaan
bouw ik mijn dromen verder uit
tot ik de haven binnenvaar
waar fantasie de fictie draagt:
verzorgen van geschoren schapen
met verloren perspectief,
verlangen naar verleidingsriten
van de geurende jasmijn,
vervangen van de winkeldochters
tegen de verveling, en het
staren naar een verregaande
staat van manische ontkleding.
Alleen in mijn verbeelding kan ik wonen.