Ik was wielrenner. Ze hebben mij geleerd dat
een coureur niet alleen aan zichzelf moet
denken. Daarom reed ik graag vol in beeld,
zodat er ook voor de kijkers thuis wat te
genieten viel. De mensen kenden me als een
taaie klimmer en een dappere daler. Ze zagen
dat ik de techniek van de dubbele waaier
beheerste en graag van kop af doorkachelde
en me door de wind boorde. Maar altijd
bestond de kans dat je er werd afgepierd en
aan het elastiek kwam te hangen. Al gauw
werd er dan geroepen: wieltjeszuiger,
wieltjeszuiger!
Het kwam er vooral op aan de bus voor te
blijven, de man met de hamer te ontwijken en
altijd rustig te zijn, zelfs als je blaas onder druk
stond. Als dat alles lukte en je had ook nog
goede benen, dan was fietsen leuk, al was
winnen met twee vingers in de neus er niet bij.
En niet alles lukte, veel dromen vielen op het
zwarte asfalt stuk.
Uiteindelijk betaalde ik de tol voor mijn
inspanningen op het moeilijke traject ergens
tussen Côte en Liège. Daar kwam ik mijzelf
tegen: een volslagen vreemde.