Een liefhebber van vis was hij, mijn gast,
maar hij begón de maaltijd met bier, want
vis moet zwemmen, vond hij. Zo speelde
hij het verhaal van de profeet in een eigen
versie: zijn maag was de zee en de vis
was Jona.
We liepen langs de IJssel om naar de
boten te kijken. Mijn gast werd
aangetrokken door de bleke bierkleur van
de rivier en bleef staan. Hij helde naar
voren en tuurde gespannen het water in,
tot hij samenviel met de rol van Jona. Daar
liet ik hem achter.
Of hij ooit is opgevist? Ik weet het niet.