Na een solovakantie stap ik mijn keuken binnen.
Ik kijk om me heen en ben verbijsterd. Ik haal
diep adem en wil roepen dat de verschimmelde
keukenmuur er afschuwelijk uitziet, ik wil
tekeergaan tegen de rotzooi op de vloer
waarover ik me alleen maar als een steltloper
kan voortbewegen, schelden op de bedorven
etensresten die op het aanrecht liggen te
stinken, mopperen over de wekker (waarom
staat hij stil?) en over de lege kooi (waar is de
kanarie gebleven?). Maar ik ben met stomheid
geslagen. En de muurtegeltjes om mij heen met
hun belegen ‘oost west’- en ‘klokje thuis’-teksten
helpen mij niet. In stilte klim ik op de gammele
tafel en kniel neer tussen twee bekruimelde
boterhambordjes. Ik probeer tot rust te komen
door de roerloze chaos van enige afstand in mij
op te nemen. Maar net als dit lijkt te lukken, laait
de emotie weer op: ik ontdek een onbekende
broek over de stoelleuning, een mannenbroek
met trendy smalle pijpen. Nu wordt het mij
duidelijk dat ik te lang ben weggeweest. Ik loop
de gang in en roep onderaan de trap naar
boven: ‘Ik ben er weer!’