Van zijn gezapige tevredenheid
heeft de handige Christiaan zich
nooit bevrijd. Maar na vijftig lange
jaren staart hij in de spiegel die
de buurvrouw op zijn keurig
afgehangen deur bevestigd heeft.
Hij stoort zich mateloos aan zijn
oude kop: de natte neus en scheve
mond, de purperrode, uitgezakte
wangen. Christiaan sluit beide ogen,
hij kan de beelden niet langer aanzien,
sleutelt dan al cirkelzagend en
schroevendraaiend deze irritante input
zó ver terug dat hij zijn tevredenheid
hervindt. De buurvrouw is dan al weg.