De plooien van haar mantel zijn de golven
van de zee waarmee de ijdele verleidingen
van haar luidruchtige aanbidders worden
overspoeld. Als dat niet afdoende is, spreidt
ze haar mantel uit tot een waterspiegel
die door de wind is gladgestreken en
waaronder de vurige gezangen van haar
belagers worden gesmoord. Zo heerst zij
in een zwaar bevochten zuiverheid van
stilte. Op het strand staan nieuwe lovers,
die kijken toe en betichten de vrouw
van wreedheid. Hoor ze morren:
‘De bewijzen stapelen zich op!’