De merel in het stemmig zwart,
discreet versierd met gouden snavel
die hij fier de lucht insteekt:
nog nooit zong hij zo mooi!
De stoere eik kreunt houterig,
het lied heeft hem ontroerd.
En de altijd wakkerende wind
houdt verrast de adem in.
De hymne van de kleine vogel
hoor ik wel maar troost mij niet:
te treurig is de dood an sich,
zoveel te meer der Tod im Krieg.