I. Een diepe trek in ons
de trek naar alles wat niet is,
nog niet is, ooit was, zou moeten zijn,
wat zou blijven als het maar even kon
een diepe trek in ons
wat eigenlijk ‘ik’ of ‘wij’
zou moeten zijn?
een gemis dus
(nostalgisch of utopisch)
van jou en mij, naar mij of jou alleen
en samen:
‘nur wer die Sehnsucht kennt
weiß was ich leide’
(nicht wie, doch was und das);
dat blijft en dat alleen,
verder niets, om
een niet geleden verlies, een
verlangen
zo diep als
een gedicht
II. Zo diep als
Zo diep als
een gedicht dat mij
om heimwee vroeg
maar ook om Fernweh, om een
verlangen dat ons in de verte pas
verlaat
Dort wo du nicht bist,
dort ist das Glück. Maar
het ongeluk is dat
dan hier?
of is er niets als iets hier,
waarvan we niets
of bijna niets
weten
zo leeg en onvervuld
als voor sommigen
dit gedicht, tja
een gedicht
III. Ik liet
Ik liet een gedicht gebeuren:
zich tonen zoals het wou,
als lied van vreugde
en vol klanken van berouw
het verlangde meer,
begon zomaar op te spelen
tegen mij, alsof ikzelf niets zou
en niets te zeggen had
Kon ik niets doen tegen zijne majesteit als
Poëem der poëmen, nog voor
het minder vals gezongen en
de lijn der melodie te pakken had?
Droef en dreigend ging het verder
drong aan op meer
verdraagzaamheid voor zijn luimen,
zo ging het de tuin in
ook van de buren.
ging daar doorzeuren
dwars door de vijver
en kwam nooit meer om, verdween
Wenend bleef ik achter nu
nu ja, wenend, maar zonder
en verlangend naar
mijn gedicht toch?
Waar was het gebleven?
Zo zonderling, maar toch
Op de loop.
Een gedicht.
Jan de Vlaming, augustus 2023