Jan de Vlaming

Jij grote dichter, groot en bijna
Vergeten. Ik
Vraag je: ben je nog niet
Uit de kist gekropen (en stiekem verdwenen)?

Je bundels weer eens uit de kast
Gehaald
Gelezen, soms gehuiverd
en teruggezet
voor een komende keer;

Geassimileerd en toch weer
-door anderen-
met joden verbonden en begaan, als
gedwongene: herbeleefd, jij
weer in de kast, in
Jouw eigen diaspora

Vroeger zag ik haar:
Je dochter Judith, zij zingt en
zette jouw dichterschap voort
als dat kan, al zou kunnen

‘K herken jouw wereld soms meer
dan die van nu,
Slaap door lieve Mozes én spreek
nog als Maurits ferm verder

Met je meegevoel (in)voelend
werk je dan
ononderbroken door op ons
en komt ook altijd weer
terug,

Jij alleen, en met jou
jouw verloren ouders

Jan de Vlaming, september 2024

Overal doemen zij op voor
wie het ziet,
naast de hardheid en domheid
die zich opdringen aan ons en dat wat
wij voortbrachten soms lamslaan

Soms week, soms stevig toch
verzetten zij zich tegen de gulzigheid
van alom, de hang naar macht,
de rücksichtsloze, onbarmhartige
omgang van jakhalzen met, van
moordenaars onder elkaar

Hoe zacht ook, overleven zij in
tederheid en bedwingen hun hardste
neigingen,
sublimeren subliem maar met moeite
zoals Freud ons zei te doen, wij allen
iedere dag weer

Geen samenleven zonder dat, geen
leven zelfs, niet zonder schaamte om
wat wij niet deden maar dachten.

De hardheid zelf hecht zich, niet aan
elkaar, niet onderling
Maar aan hen die hem gêne-loos
beoefenen, telkens weer

Wees waakzaam dus, vermijd
hardheid
Waar het maar kan.

Jan de Vlaming, augustus 2024

‘Bijna nabij’, zo
wilden we dat
het werd.

Maar dat konden of
kenden wij niet,
niet in’t verschiet zelfs
hoorde je wel zeggen.

Blijven we achter
in het debiet van ons gebied
ondanks de Vlamingen
in dit gezelschap?

Da’s de vraag toch, zou
je haast zeggen, niet vergeefs
het land daar verlaten en gelaten
voor wat het was,
hier gevestigd zonder spijt?

Wel aan, geen moed verliezen
om taal voor taal te ruilen
en bij beide laten spreken als gebekt
zonder builen op te lopen
in’t gesprek dat zich ontvouwt

Laten we gaan
weer aan de slag
en direct erbij gezegd
‘Ei, zo na’ nee
werd het nooit:
‘Bijna nabij’!

Jan de Vlaming, juli 2024

Zonder iets geen niets,
maar alleen iets,
– is dat wat?

Toen de mooie jongen die ochtend goed gemutst op weg ging
naar het andere dorp vlakbij, dus
van iets naar iets anders
ging hij niet naar niets,
noch liet hij niets achter

Maar hij zócht ook niets, noch
vond hij het,
Want niets
kan men niet vinden

Maar iets, alleen als er ook niets is:
niet niets op zich en ook
niets anders dan

Zo was het, en
is het nog:

niet niets, maar toch
iets!

Jan de Vlaming, juli 2024

En toch die kalverliefde of juist díe
aan de rand van de afgrond,
niets hoeft meer

hier is wat we hebben: dat zijn
op jezelf – delen of niet?
Wat blijft nog over?

Zelf verrast, zo rumoerde het
onder de anderen, liepen zij
hand in hand van de een
naar de ander en terug; zouden
zij het doen?

Korte tijd nog en zeker niet eindeloos
noch eeuwig maar,
was dat niet ervoor
ook zo, al die tijd al?
Dat we het nu pas zagen

Nu zelfs zorgelozer?
Zorg lag bij de jeugd en bij wat erna kwam.
Nu niet meer

Tot dat afscheid,
Onherhaalbaar
(nooit begonnen, noch eindigend)

Daarna een
nooit weer.

Jan de Vlaming, juni 2024