ruim te ruim
Blauw maakt zich
een knoopje los
Ruim te ruim
is niets mijn deel
Ik zet de ruimte
naar mijn hand
Navigeer meer
naar de rand
Herhaal mij
Herhaal mij
Herhaal mij
Ingrid Beckering Vinckers
Pijlsnel verwijdert landschap zich
en vogelen we voort in kalme vlucht
door grijs, wit en blauw –
grijs, wit en blauw.
Trefzeker – ja, ja, die bol is rond
en schiet geen doel voorbij.
Behalve tijd en plaats
verandert er niet veel.
In razend gezelschap
door de kosmos.
Zal deze spits wel goed richten?
Zeg maar een gedichtje op.
Achter gesloten ogen
voelen we een geleidelijke daling
door blauw, wit en grijs
en zetten onze zonnebrillen
maar eens op.
Eeuwig klem tussen juli en september met altijd weer
die traag kortende dagen met dampig ochtendlicht en weten
dat zon en warmte allengs duisternis en kilte brengen zal
Zo maakte ik mezelf wijs dat ik niet de achtste was in rij
en besloot een ruil voor te stellen aan iemand
van een priller jaargetij.
IJsheiligen, met hun immer geniepig karakter,
verklaarden weldra op hoge toon dat dit toch werkelijk niet kon!
Hun ijs in sloten en op vensters was in mei nog net bon-ton
maar in augustus in die monden…..
Verworpen werd mijn droom door zondeloze ridders
ik, verachte keizer van dit dozijn.
Ooooooo vorst – het is niet voor het eerst dat
u regeert met straffe hand, naar ik vermoed –
ook niet voor het laatst
Uw snijdende koude noopt tot een
belachelijk vroege aanvang dezer dagen
Met toenemend gevoelloze handen zet ik mij af tegen
nachtelijk gevormde grildril op mijn ramen
Hoe zichtbaar is nu iedere ademteug en dat niet alleen
Een heel volk vertraagt in beweging is
wachtend op lossende wolken in en om de koets
Als vanzelf is daar dan weer die koorts
die ons warm en smeltend van verlangen naar de ijzers grijpen doet
Vanaf de bodem bezien ontvouwt zich hoog een gravure die
de onderkant van het gepeupel naarstig in uw gestolde stromen kerft
Geluidloos gaat dit niet – pijnloos evenmin
Maar waar anders spiegelen vorst en volk
dan na het horen van: It giet oan, it giet oan
Ooit bouwde ik een huis uit tulpenhout
verbeeld herinnering – droegen ze op
en aan dat alles kon
al werkende doemden gelukkig
grenzen aan veel mogelijkheden op
verlorenheid in of ik het wel zou kunnen
wendde zich af
er ontstond verbeelding van een werkelijkheid
die niet meer was maar werd
omtrekkende beweging van een verlaten tijd
opnieuw in bestek gezet
zo verrees een toren uit leven van weleer
Babels’ raster in de steigers
het mooiste beeld dat ik toen bouwde
en later aan de buurman gaf