Zomerkermis

De rinestone cowboys waren niet van de lucht
en een agente van de YMCA bood mij onversaagd
haar oorverdovende borsten aan,
waardoor ik nauwelijks toekwam aan de koffie
waarnaar ik verlangde, terwijl een karretje, eerder leeg dan vol,
zich wederom in de diepte stortte
met een donderend graas, waaraan men spoedig gewende.
Een vrouw die te kennen gaf reeds 100 dagen
afvalvrij te leven wierp een friteszakje van zich af
en een jongen met toetanchamonachtige oorbellen
schoot aldoor prijs, zodat hij verder moest
met een poezelig beest waarvan het hoofd afviel
eer hij de hoek had bereikt. Geen man liet zich zien
met onbeschreven armen en dus voelde ik mij ongekleed
in dit gezelschap dat het laatste klassenonderscheid had uitgewist.
Een open doel wachtte een hele ochtend op een schot, totdat tenslotte het frêle meisje van de kassa hem zelf maar inkopte.
Balorige invalidenwagentjes wurmden zich nietsontziend
door het gewoel en een man met een stok
keek dreigend in mijn richting. Een kind onderging
de onvermijdelijke deceptie van een opblaassloophamer
en van een horloge met onveranderlijke tijd.
Een ventje, die mijn achterkleinzoon had kunnen zijn,
leegde zijn pistool in mijn borstkas
schoon zijn moeder het hem verbood,
en daarop hield ik de kermis van twintig-vijftien
voor gezien en gehoord.
Maar het was wel echt genieten dit jaar.

© Herman Posthumus Meyjes