Variatie op Shakespeare’s sonnet no. 18 (Shall I compare thee to a summer’s day)

Gij zijt voor mij de winterdag gelijk.
Uw kus is ijs, uw lippen zijn gesloten.
Mijn hartstocht, waar ik uitzichtloos mee prijk,
Wordt door uw gletscherogen afgestoten.
Nooit had ik vat op uw bevroren hart
Noch ooit ontdooide uw borst onder mijn handen.
Gij bleeft, hoe ik ook bad, in vorst verstard
En liet mij ijskoud in een wak belanden.
Toch weet ik dat die vorst nog voor mijn dood
Zal wijken en ik zal knielen aan uw voeten
En gij de tranen droogt die ik vergoot
En mij met lentebloesem zult begroeten.
     Zolang ik adem en uw beeld aanschouw,
     Blijf ik u ook in hartje winter trouw.

Herman Posthumus Meyjes