1939-2013
Van oudsher heb ik u bewonderd, Keizerstraat,
en ben ik in uw ban geraakt –-
de statigheid van uw huizen en gevels,
de onverbiddelijkheid van uw kozijnen en stoepen,
de doelbewustheid van uw inrichting.
U was het toneel van het hoefgetrappel
dat aanving bij de kazerne en voort klonk
tot ver voorbij de Brink
en mij de trappen af deed rennen.
Niet dat de huzaren ons konden behoeden
voor het voelbaar naderend onheil,
maar zij zouden er op toezien
dat onze ondergang,
indien al onvermijdelijk, zich zou voltrekken in stijl:
een allee waar keizers zich thuis konden voelen,
ook al was men zelf de bewoner van driehoog achter.
Nu hoor ik alleen het fluisteren van kantoren,
en wie ziet er nog toe op de stijl van mijn ondergang?
De huzaren van Boreel zijn stilgevallen
en onzichtbaar. Vooruitgang werd hun deel,
en vooruitgang valt niet te stuiten, zoals bekend:
waar eens de ridder en de ruiter heersten,
is het nu vrij baan voor forens en consument.
Herman Posthumus Meyjes
Daar zit hij in zijn papieren iglo,
welhaast onzichtbaar in zijn hoek,
roekeloze rooksignalen zendend
naar allen die zich aangesproken voelen.
Bij het binnentreden van een argeloze klant
stuift hij tevoorschijn als een snoek.
Buiten hangt de blinde kaart
en binnen dwalen andere blinden
door de mergelgroeven van het woord,
tastend als verdwaalden in een grot.
Zij nemen de boeken ter hand
met de tederheid van hen die brailletekens lezen
en zetten alle zintuigen in
om tot een slotsom te geraken
en tot een weloverwogen bod.
Dit is het land waar bekende of verscholen
voorkeuren aan het licht treden en de geheimen
van de verzamelaar worden ontraadseld.
De stille aanbidders kruipen uit hun holen,
de onverzadigbaren proppen zich vol,
de stoutmoedigen slaan hun slag.
De aarzelenden worstelen met zichzelf.
Het goede, ja, natuurlijk het goede …..
het goede wenkt van dag tot dag.
Herman Posthumus Meyjes
Ik heb mijn stempel op de stad gezet,
zoveel als Vader Tijd maar wil gedogen.
Niets is er dat mijn onsterfelijkheid belet:
een antieke wens vervuld – wie kan op zoiets bogen?
Zo heb ik het onbetrouwbaar lot verrast,
want mijn zilveren handdruk zal beklijven.
Door het raam ga ik naar schoonheid op de tast.
Geen onzer zal zijn naam in water schrijven.
Herman Posthumus Meyjes
ter attentie van de dood
Ik ben de meester van het resterend uur,
de onbetwiste koning van mijn dag.
Ik weet dat u in mij een prooidier zag.
Maar waag het niet! Raak mij niet aan met vuur.
Geen steen of ijzer snijd’ de pas mij af,
geen horizon belemmere mijn droom.
Hoe vreemd het klink’, ik kom pas nu op stoom.
Een wijs man wacht zijn kansen af.
Vervolg mij niet! Wacht rustig op uw beurt.
De tijd is met u; dat hebt gij op mij voor.
Geen haast! Geen klokketik gaat ooit teloor.
Mijn baan duurt voort, door wie ook goedgekeurd.
Ik zie u aan het einde van de weg.
Tot dan, wees stil, verdwijn uit mijn gezicht.
Uw jachten heeft voldoende schade aangericht.
Wind u niet op! Ik weet wat ‘k zeg.
of de Waddenzee
Slechts u heeft mij geleerd het uur
te proeven als ware het één ogenblik.
Niemand heeft mij de ogen zo geopend
voor de vluchtigste seconde,
als ware het een eeuwigheid –-
niets dan de verwachting, de verwondering
en het ongeduld, en uw oogopslag
waarin alles leek op te lossen
en waaruit elke onzekerheid verdween,
als bij toverslag.
Slechts u trok de lijnen die grenzen waren
en richtingwijzers voor mijn loop,
lijnen waartussen wij bewogen
en die paal en perk stelden aan mijn zwerflust –-
mijn hart een waddenzee van platen en slikken,
kwelders, muien en zwinnen, en rollende brekers.
Daarachter ging schuil het perspectivisch
verdwijnpunt dat ik koesterde en liefhad,
als belichaming van u zelf
en hetwelk ik ‘s-avonds knielend
hield omvat.