Hij deed nog fijn een ommetje, door zijn eigen bosperceel
Amai, die rust, het groen, de geuren van dit prachtige struweel
Deden hem heel erg denken aan zijn jeugd in la Belgique
Het woud van de Ardennen! Die rust was best uniek.
Zij plukte nog een bosje Annemoontjes prachtig geel
Voor oma, zal ze blij mee zijn, dacht het meisje dat niet veel
Oog had dat ze ver verwijderd van haar klas aan’t raken was
En plots stond hij dus voor haar, boos kijkend naar de klas
Wie komt mijn rust verstoren? Wie waagt het in mijn bos?
Wie gooit het vol met blikjes? Wat moeten jullie – allee zeg
In het mooie Leusdens bos?
Het is hier toch geen Sneekweek, beet hij het kind scherp toe
Mijn gezin is echt aan rust toe, ik ben jullie méér dan moe!
Haar rode hoody smaakte niet, één hap was hem genoeg
Geen goesting naar een heel diner, dus gromde hij haar toe
Het meisje rende struikelend, terug naar het canaille
Die zonnen op een antwoord, een gebaar, een represaille!
Ach God, zei toen Monsigneur Loup. Op de teentjes getrapt? Rapalje!?
De volgende keer: met huid en haar! Want boeten hiervoor zal je.
Ik beet één keer: een waarschuwing, ‘k zei: kom mij niet te na
Geen schokkende gebeurtenis, al was ‘t ei-zo-na.
Esther Smit, oktober 2024