Sneeuw – winter 1963

De koudste winter van de 20ste eeuw

De lucht is grijs
de aarde wit
en alles wat daar tussen zit
beweegt, het brengt me van de wijs

Ik sta voor ’t raam
en kijk verrukt
het lijken watjes vers geplukt
ze landen, liggen vredig saam

De  zachtheid is ‘t
die mij ontroert
en mijn gedachten verder voert
och, was de aarde altijd wit

Ik denk en kijk
en kom tot rust
als vlok na vlok de ander kust
en voel me ongelooflijk rijk

Het sneeuwt maar door
het houdt niet op
voor mijn gedachten is geen stop
zij vormen saam een machtig koor

Ik ben bereid
en zing een lied
maar van ontroering lukt het niet
bij ’t zien van zoveel  schoonheid

De sneeuw zo teer
niet te geloven
komt alsmaar verder nog  naar boven
verplaatsen kan zich niemand meer

Wind wakkert aan
’t wordt snijdend koud
het is voor eigen lijfsbehoud
niet meer naar buiten toe te aan

Op straat geen mens
alles is stil
voor wie alsnog naar buiten wil
zijn bergen sneeuw een hoge grens

Het tafereel
dat nu ontstaat
en door geen mens zich dwingen laat
is  “GROTE KUNST” bedekt met sneeuw.

Diny Kim-Roubos