Etterbuil

Heel diep onder zijn perkamenten vel
wil hij nog weleens de drang bespeuren,
die onstilbare trek om elk vreemd plekje
in m’n varkensnek te keuren of een wijnvlekje
op mijn wang. ‘Mijn wrattenzwijntje’ noemt
hij mij liefkozend, altijd weer op zoek
naar een zwerende vinger die klopt.

Ach, ik ben een sukkelaar met van die puspukkels,
een blozende blaar, een bloeder die nooit stopt.
De dermatoloog, dat loeder, zelf met verzakkend lid
voor een uitpuilend oog, een etterbuil, en altijd
met een reuze snee in z’n neus, jarenlang
goed besnoven, met witte schimmel berijpt.

Hij knijpt mij als een ouwe dief onheus
in de struiste puisten en rauw in de acne
want anders verlaat mijn lief mij al te gauw
voor een gladdere man, een elckerlijc
met gaaf gelaat. Mijn dermatoloog vindt
zo’n schanddaad eigenlijk dermate logisch!

Dick van Welzen, december 2020