Als onze ster weer schijnt op de bloeiende meisjes
zullen we aanliggen, zullen we klapwieken, hier
mag het, zondiep bedronken van De Mei, de merels,
de narcissen steken hun trompetten, we raken
voorjarig verbijsterd, o warm veldverlangen, leg het
aan met de broeierige picknickers, Marcellino, brood
en wijn, we sloten de koude af, ontloken de luiken
voor het breken van het licht en de oude stemmen.
Een nieuw seizoen om te zoenen, knoop de jassen
los, de zwanen rennen op hun platpoten zomaar
over de vijver, tegenzin woedt zichzelf uit, klokketonen
zweven als hoger honing uit de dorpstorens, zwemen
door het nog naakte geblaarte om op deze vertrouwde
plaats te landen voor onze krolse vruchtbeginselen, stof
op stof, met liefde laten we onze ogen rusten op elkaar.
Dick van Welzen