Dick van Welzen

Uiteindelijk wint altijd de zwaartekracht,
de mens wordt zo in z’n val gezogen,
wanorde en duister dreigen overal.

Al wervelend tot het getal van het beest,
de dingen jinxen, ontleden hun zin
in de elementairste deeltjes.

De onbewogen beweger ontbindt
z’n duivels, schept de tardis, het midden
houdt het niet, verliest het evenwicht.

De kringlopen verwijden zich,
de gouden halo’s breken stuk,
barre wetten spelen nu de baas.

Met de zon sterven wij,
bloedgolven glanzen dodekop,
er hangen valken in de lucht.

Hun gebeden stijgen hemelwaarts
en al eeuwen slaapt genadeloos
de leeuw in de woestijn.

Dick van Welzen, augustus 2024
(Mede geïnspireerd door ‘The Second Coming’, 1919, William Butler Yeats.)

Bakel e gin
dorvan hin
spiral portaat antorn
Butsingen as himte
i schoef, i lijtel
sulka as gimte
Nikkeren wust
wikkeren bust
gavarus a joja
Pinkert e vermakst
binkel cavanaren
winkeland domotaren
Suider bakel nordan
wakkeltor arave
fadelle mit onderman
Poenier kwartal bulsol
wo sin schiere
abbor nuch totol.

Hier is geen
verreweg heen
de trap wentelt tot toren
Builen als blauwbessen
of omhoog, of omlaag
penneveer als mes
Woorden verwonden
zinnen verbonden
de waarheid was zoek
Geknapt en verprutst
onze huizen storten in
onze vaderen slapen
Hier wordt zuid noord
de toekomst nadert
vlinder en rups ineen
Het licht ligt achter de tijd
we zijn er bijna
maar nog niet helemaal.

Vertaling uit het Svolansk door Dick van Welzen, juli 2024

Laatste toneel, beurtzang

T: O wrakend wijf, staak toch
uw wild geraas: dat kwakend gekijf
en dan uw blaaskakend geschrijf
maakte u tot brakend tijdverdrijf.

P: O afbrekende vent, preek toch
niet zoals een berekenende krent;
elke door u nagerekende cent
vormde een onbetekenend incident.

T: O wrakend wijf, staak toch
dat gekmakende gewrijf
over mijn overal krakende lijf
en mijn stakende verstijf.

P: O afbrekende vent, preek toch
niet als een fakende patiënt;
gij zijt ooguitstekend corpulent,
dat maakte mij verwekend impotent.

T: O wrakend wijf, staak toch
het mismakende halsmisdrijf:
u werd van een welsmakende olijf
tot misselijkmakende spekschijf.

P: O afbrekende vent, preek toch
niet bij ieder uitstekend moment
een kwijlsmekend compliment,
gij zijt een echt-brekende serpent.

P: publiek luister, terwijl ik niet spraakmakend overdrijf
in dit door ons vertoond, ‘t hart rakend, toneelbedrijf
T: met alle plezier tekenden wij u een sprekende prent,
van deez’ versleten liefde als halsbrekende schiettent,
“Hals und Beinbruch!”;
Samenzang:
Ook voor dit mensenpaar komt het oudejaar tot z’n end
en hun toekomst blijft zonneklaar altoos ongekend.

Dirk van Welzen, juni 2024

Het was haast
overdreven waar
winden uit het oosten
de slecht gescheperde
maar puntdichte wolken
in volle hemelvaart
grenzeloos opjoegen
en bij wijze van spreken
in de hazeblote lucht
vlugschriften schreven
en dichtten voor de volken,
voor de ontheemden
die in groten getale
vluchtten en het veld
ruimden van mijnen
het daagt in het oosten,
het licht overal, waar
onweer kraakte gelijk
ratelslange nachttreinen
weg van het slachthuis
uit het onland naar hier
verreweg van de onmens
die in het oosten
de brand stichtte
is het haast
overdreven waar
het avondland zo laat
ontwaakte, nu een scherpe
grens trekken moet, maar
in het oosten niets nieuws,
berichten van schier overleven
tussen doodgewaande woorden
maar waar weerloze waarden
niet voor tirannen zwichten
en geen tijd van de wereld
vlugger passeert dan vandaag.

Dirk van Welzen, mei 2024

Was het echt zo heerlijk om te verdwalen
al sling’rend langs onze liefdes’ wegen
en hoe eerlijk zingen dan nog uw verhalen
dat u mij geriefde, zelfs in de winterregen?

Was het echt begeerlijk kussen te halen
waar mijn hoofd reeds deerlijk nedergelegen,
terwijl u de elders verwekte donderstralen
onze hele echt voor mij had verzwegen?

Was het zo verkeerlijk toen mijne journalen
schreven van ontveerlijk verlangen, verkregen
in onze barre gangen over bergen en dalen,
kwamen we daar vooral elkaar maar tegen?

Was het echt een bezweerlijk samen falen
waar u mij toch eerstlijk zo leek toegenegen,
maar altijd mijn doen en laten wist te bepalen?
Op onze levenstocht rustte praal noch zegen.

Was het echt onontbeerlijk zo uit te halen
naar mijn lievelingsbeesten die u kleinkreeg en
die eigenlijk onverteerlijk in glijdende schalen
tot het hemelse gerecht zijn opgestegen?

Was het echt niet te bekeerlijk al mijn kwalen
zo breed uit te meten met uwe oorvegen,
ja, ik wil best wel de veerman voor u betalen,
maar… wie zal ten lest onze liefdes wegen?

Dick van Welzen, april 2024