Dick Schlüter

In deze stad wil ik diepe putten graven,
grote scheppen aarde zeven, het leven
uit andere tijden betrappen, besluipen,
tot op ’t bot kruipen en ter aarde bestellen
nadat hebben en houden zijn ontfutseld,
om in elkaar te worden geknutseld
in het provinciaal depot, die oude silo
aan de Bergpoortstraat, rijk gevuld
met voorwerpen, verhalen en geduld.

Opgraven, om `t verleden te omarmen
ondanks de ingevallen schedelblik,
de littekens van pusbuilen, oorlogen,
en gebrek. Plateel, ijzer, leder, textiel:
versleten, weg gesmeten, vergeten,
verstopt of gepropt in `t bodemarchief
reeds overvol met knekels en lijken
die na `t wormen bezig zijn te vergaan.
Dikke lagen, langzaam aan `t vervagen.

Beerputten en grachten koester ik
om de vele weggooi en slordigheid.
Wanneer het graven is gedaan
volgt de sensualiteit van `t betasten.
Ik pak een mes van een chirurgijn
waar aderen mee werden gelaten,
in karbonkels gesneden om er daarna
weer spek mee te repen. Versleten?
Weg ermee, de gracht als rommelplee.

Deventer is een plek om ingewanden
uit te knijpen. Van het Bergkwartier,
de Keizerstraat, Brink, Prinsenplaats,
Muggeplein, Stenenwal, Kranensteeg,
Treurnietgang of onder de hooggehakte
vrouwenvoeten op de Bokkingshang.
De puil aan meuk is een verstilde
zwanezang van Vikingen, Hanzetijd,
kerknijd, inwijkelingen en poorters.

Dick Schlüter

kijken naar langzaam water
dat onderlangs passeert, bij
meerpalen, kribben, langszij
de kaden. Dag en nacht kracht,
stilte in beweging. Stevig en
onbeweeglijk zomen de dijken,
weten van geen wijken bij hoog:
hemelbreed. Op de NAP-meet
zetten beambten dan een streepje
terwijl de Welsumer waarden
zich laven en vanaf de IJsseldijk
dikke hazen meun zien grazen.
Ik laat mooie platte flinten
over het water hinken en denk
aan jongens die keien gooiden
naar watervogels en een schip
De IJssel kringde weerloos,
slokte stenen, wolken en kroos.
Het moment was stuk gebeten
om hen afgemeten tot de orde
te roepen. De kreten van plezier
verloren het fluks van ’t stampen
van het schip. Vanaf de rivier
klonk de knal van een buks.
Het water duwt, schuurt, slibt
en moddert verder. Planten.
dieren, vogels, zon en maan,
houden hun eigen ritmes aan.
Een reiger schreeuwt in de vlucht,
ik zie mijzelf weer op de vlucht.

Dick Schlüter