Een vergeten

Rond 1790, het najaar was al begonnen.
Het was ergens langs de Garonne.

Er was een edelman, vadsig, pukkelig en bleek
hij was de landheer in deze streek.

Hij was te lelijk voor woorden en krom en grauw
eigenlijk te lelijk als man, te lelijk voor een vrouw.

Zijn titel had toen nog enig gewicht,
zijn naam is te lang voor dit gedicht

Dit zeg ik met klem
het gedicht gaat niet alleen over hem.

Dit is ook het verhaal van man die Paul heette,
die door deze landheer voor altijd in de kerker was gesmeten.

Wat had hij gedaan? Wat had hij gezegd?
Was hij echt zo in en in slecht?

Z’n straf? U denkt, dan was zijn misdaad zeker niet klein,
echter deze strafmaat was bepaald door kinnesinne en venijn.

Paul is een deel van een echtpaar.
Hij en Antoinette houden van elkaar

De landheer is in eigen persoon de plaatselijke elite.
Antoinette trekt de stoute schoenen aan en brengt hem een visite

Ze spreekt op zachte fluistertoon.
Ze doet een voorstel ongewoon.

De vrouw van Paul, ja die Antoinette
Stelde de landheer voor ‘Ik ga met u naar bed,

als u mijn man zijn vrijheid terug zal geven.’
De landheer dacht na en twijfelde even.

Stiekem was dit waar de landheer op had gehoopt.
Dit was nooit gebeurd als hij Paul had opgeknoopt.

Terwijl ze sprak, bekeek landheer haar maten.
Zijn geile blik, ze had dat in de gaten.

Zij daagt hem uit
en trekt alvast haar bovenjurk uit.

En hierop, dames en heren
gaat de landheer uit de kleren

‘Maar’ spreekt Antoinette ‘voordat ik me volledig aan u geef
wil ik zien of mijn Paul nog leeft!’

In een hemd met ene sok gaat de landheer haar voor
met een blaker, is het trappen af en gangen door

en tree na tree na tree
wenteltrappen ze naar bené.

Het ging steeds dieper, lager dan verwacht.
Zij volgde hoewel zij hem veracht.

Tenslotte die trap, zeer zelden in gebruik
leidt naar een gang met aan het eind een eenzaam luik.

Met touwen en katrol trekt de landheer het luik open
Antoinette komt dichterbij, tot aan de rand gekropen

Dit net geopende luik
geeft toegang tot een stenen fuik.

En zij roept Paul en Paul roept haar
‘Liefje, liefje ben je daar?’

Bij het eerste streepje licht
ziet Antoinette Pauls gezicht.

Ze laat nu vallen haar laatste kleed
en maak zich tot de bijslaap gereed.

Maar dan! Is dat beter? Is dat slechter?
Ze schuift zich bij Paul in de kerkertrechter.

De landheer, geheel ontkleed, met de valdeur in zijn hand
staat, vol van geilheid en van twijfel boven aan de rand.

Zij beneden, weet, wat alle vrouwen weten;
een man kan nooit, een vrouw die hij net niet heeft gehad, vergeten.

Hoe gaat het nu verder met die drie?
Dat is geheel aan uw eigen fantasie.

. .

Ruim twee honderd jaar nadien
is van het kasteel niets meer te zien.

Op de plek waar het allemaal gebeurd moet zijn,
staat anno 2023 een toerist op een zonovergoten plein.

Het middaguur, de zon staat hoog,
het hemd bezweet, de kelen droog.

De toerist went zich tot de lokale ijscokraam
gerund door een uitbater van internationale faam.

De ijscoman vraagt: ‘Wat zal het zijn een hoorntje of toch een bakje?’
De toerist zoekt de creditcard in z’n borstzakje.

‘Een hoorntje met twee bolletjes graag.’
Is zijn antwoord op de vraag.

Terwijl er wordt betaald met plastic geld,
is het de hitte die de bolletjes versmelt.

Dit is wat u nimmer mag vergeten
dat, die kerker en dat ijscohoorntje hetzelfde heten.

Charles Matthijssen, januari 2024