Speels, met humor dartelen de woorden, Des zangers min mij door de kop.
Bedenk daaronder ligt een laag van levenspijn en ongeloof en diep en diep getob.
Een gruwelmist hangt rond het leven van François HaverSchmidt
een dominee die uiteindelijk in Vlaardingen zit.
Een dominee die gewoon is om, tegen het einde van de week,
iets stichtelijks te schrijven, men noemt dit vaak een preek.
Niet, dat hij echt gelovig is; hij stelt het wel zo voor.
Dat doen de dominees meer daar zijn het dominees voor.
Ook nu weer is hij aan de gang ook nu weer krast hij op papier
dat wat hij vroeger geloofde, nu doet het hem geen zier.
En staart hij in zijn eigen ziel in HaverSchmidts slimme brein
dan is dat geloof in vader god zo allemachtig klein.
En denkt hij aan de wereld waar in hij leeft met HaverSchmidts duister brein
dan gelooft hij dat zijn leven zijn betekenis, volkomen zinloos zijn.
Zelfs als hij proeft de liefde van zijn Koos, die HaverSchmidts vrouw mocht zijn,
ook dan gaat die zwarte, zwarte wolk niet uit zijn eigenmachtig brein.
In retrospectief denkt het HaverSchmidten brein;
ach kon ik maar weer, ach kon ik maar weer die Pieter Paaltjens zijn.
Tot hiertoe volgde ik de strofen van Des zangers min, een voor een voor een,
graag had ik dat volbracht tot de laatste strofe, die over dat geliefde rechterbeen.
Hier aarzel ik, neen, ik aarzel niet, – wordt dit nu niet te lang? –
Ik schrap enkele strofen maar stel u gerust inhoudelijk mist u niks van dit gezang.
Des zangers min, zoals u weet eindigt met een enzovoort.
HaverSchmidt eindigde hangend aan des bedstees gordijnenkoord.
Charles Matthijssen, februari 2024