De hof-houding

Ik zie neer op jouw ommuurde achtertuin, jouw hof
Hier groeit wat jijzelf hebt gezaaid
Hier bloeit wat je kwam aangewaaid
Dit is jouw hof.

Jij waant jezelf onbespied,
maar ’t is je bovenbuur die jou kontkrabben ziet
je zou eens moeten weten
gezien je neuspeuteren, gehoord je scheten
je invallen, je luimen geven je voldoening.
Dit is jouw hof, jouw bedoening.

Maar wat zeg je tegen een klein, klein kleutertje?
Wat als het etensresten regent met zilver bestek,
het bovenburenraam zich schielijk sluit?
Is het oorlog, komt er vrede als iets of iemand,
in jouw achtertuin beland?
En hoe smaakt dat aangeboden appeltje jouw als nieuwgeboren naakt?
Dit vereist hof-houding.

Jaag je het kleine kleuter bloemloos de brandgang in, zonder schroom?
Begraaf het zilveren hemelbestek stiekem onder de abrikozenboom?
Zal je zij die van boven kwamen welkom heten?
Verlaat jij deze hof, bedank de tuinslang voor of na het eten?
Op mij balkon mijmer ik, wat heb ik een mazel wat een bof
en neurie zacht ‘je maakt het veel te grof’.

Charles Matthijssen, september 2024