Charles Matthijssen

in de zomer van 2017

Ik loop om ons bed en groet de dingen.
Dag kleren op de stoel.
Dag schoenen op de grond.
Dag boeken in de kast.
Deze keer zegt niets iets terug.

Jij ligt te stil in bed,
het dekbed vergat je onbedekte hand
ik raak die,
die kouder is dan ‘s winters zonder want.
Geen warmte meer van binnen.

Als een stomme schreeuw ik.
Niks hoort mij.

Dan slaat de kerkklok acht uren de kamer in.
Alle kleuren horen hees.
Alle smaken zien zwart.
Alle klanken ruiken raar.

Dagen zonder dag
beginnen.

Charles Matthijsen, december 2024

Via verschillende wegen, kwamen we weer bij elkaar.
Jij was het lekkers dat je meebracht. Ik was een greep uit het leven.
We bespraken elkaars zintuigen
ik vond de jouwe mooi, dat is niet genoteerd.
Jij vond alles aan mij groot, wat ik functioneel vond.
Jij, het kleine schaap, was lam.
Nadat ik mijn knellende wollen kleding had uitgedaan,
heb ik van jouw lekkers gesnoept.
Je was zo’n jong ding, het was een sprookje,
voor mij.

Achteraf, ja achteraf zat ik met het hele gebeuren in mijn maag,
maar soms moet je doorbijten;
onschuldig grietje naar je grootje,
Het schijnt,
nog een hele operatie gevergd te hebben,
voor jou,
om je te bevrijden.

En dan telkens die vraag, ‘waar dat heen gaat?’
Zo planmatig is het leven niet.
Die andere opmerking, dat was correct
‘zo alleen,
zo alleen’

Tweemaal, voor elk van ons.
Ik en jij de tegenovergestelde(n)
Ik greep, jij werd gegrepen
Ik werd gepakt, jij werd bevrijd
Ik E.J. Pakdoor, jij . . . . . . . . . .

Charles Matthijssen, oktober 2024

of De waardevolle ellende van het leven

Er is niets meer fout en niets wordt oud,
niemand die nog sterft
niets meer dat bederft.
Alle jaloezie en alle haat ontbreken
elk onbegrip voorgoed is glad gestreken.
Dat zal komen.

Geen belijdenis, geen besnijdenis
en alle fijns dat godsdienst waanzinnig
en verheven maakt,
het is veilig, niets meer heilig.
Dat zal zeker komen

Van tweespalt en conflict geen weet,
geen pijn, geen kanker koorts, geen leed.
De waarheid is niet meer een leugen
niets kan zich verdriet of bedrog nog heugen.
Leeg zullen de gevangenissen zijn
gelijk de hospitalen.
Ook niets dat herinnerd aan de gruwelijke kluchten,
van hongersnood en strijd en vluchten.
En overal die stilte en die rust.

Dit zijn geen dromen,
dit zal er zeker komen!

Op z’n langst, nog vijf miljard jaar,
Mijn angst, het is eerder klaar.

Charles Matthijssen, augustus 2024

Ik zie neer op jouw ommuurde achtertuin, jouw hof
Hier groeit wat jijzelf hebt gezaaid
Hier bloeit wat je kwam aangewaaid
Dit is jouw hof.

Jij waant jezelf onbespied,
maar ’t is je bovenbuur die jou kontkrabben ziet
je zou eens moeten weten
gezien je neuspeuteren, gehoord je scheten
je invallen, je luimen geven je voldoening.
Dit is jouw hof, jouw bedoening.

Maar wat zeg je tegen een klein, klein kleutertje?
Wat als het etensresten regent met zilver bestek,
het bovenburenraam zich schielijk sluit?
Is het oorlog, komt er vrede als iets of iemand,
in jouw achtertuin beland?
En hoe smaakt dat aangeboden appeltje jouw als nieuwgeboren naakt?
Dit vereist hof-houding.

Jaag je het kleine kleuter bloemloos de brandgang in, zonder schroom?
Begraaf het zilveren hemelbestek stiekem onder de abrikozenboom?
Zal je zij die van boven kwamen welkom heten?
Verlaat jij deze hof, bedank de tuinslang voor of na het eten?
Op mij balkon mijmer ik, wat heb ik een mazel wat een bof
en neurie zacht ‘je maakt het veel te grof’.

Charles Matthijssen, september 2024

Met z’n rode puntmutsje stond ie op de kopstelling,
een geel gietertje in z’n linkerhand
en met het rechterhandje wees hij naar omhoog
Tuinkabouter in de aanbieding,
Hem konden wij niet laten staan,
en hij, ons Teuntje tuinkabouter, kon niet lopen
maar zijn ogen wilden meer.

Duidelijk was dat ie in de voortuin moest.
Maar ‘toch niet met z’n billen naar de straat?’
‘Je zet hem ook niet met zijn kont voor het raam!’
Teun bewondert en geaaid, werd telkens weer gedraaid.
Tot slot stond ie met z’n rug tegen de muur.
Gebleekt door zon en regen, bleef hij staan, Teun kon niet lopen
maar zijn ogen wilden meer.

Wordt zoiets moois niet gestolen?
Toen zijn rechterarm afknapte, week die angst.
Zouden we Teun nog in de voortuin laten?
nu een plu zijn armprothese was, hij die niet kon lopen
maar zijn ogen wilden meer.

Ons konijn Hein, zag er niet uit, met de sproetjes op z’n snuit.
Vanochtend leek het net of Hein sliep.
Het graf van Hein is achterin de achtertuin.
Het laatste restje Teun, is zijn grafsteentje
er is nog over z’n kopje met gebleekt rood puntmutsje.
Hij die niet kon lopen
maar zijn ogen, zijn ogen willen meer.

Charles Matthijssen, september 2024

Aan het laden...