De zomer komt, in lome golven aangerold
En neemt bezit van boom en struik
Van stad en land
En vast besloten nooit meer weg te gaan.
Augustus (hij die geroemd wordt)
Sluipt op kousenvoeten naderbij.
Hij lost Juli af,
Zijn zusje, de lichtvoetige.
Hoewel zijn rijk oneindig lijkt
Vreest hij de komst van neef september,
De onberekenbare.
Die kille regen stuurt of zonneschijn,
Al naar het hem belieft.
Maar voorlopig schijnt nog de augustuszon
En kleurt de bessen, rood en zwart,
Verwarmt het bladerdek, zwaar in overhang.
Augustus, stralende heerser der seizoenen,
Blijf lichtend op ons pad
Als wij door herfst- en winterstormen moeten gaan.