Ooit was ik een jongling met blond krullend haar.
Liep als kind heel wat af, van heinde naar ver.
Lichtvoetig en dartel was ik, het viel mij niet zwaar.
Met het verstrijken der jaren verbleekte mijn ster.
Nu rest mij nog slechts de schaduw van een roemrijk verleden.
Mijn haar is nu grijs, mijn leden zijn stram,
niet langer doorschrijd ik de landen, de dorpen en steden,
viel ten prooi aan verval, dat geleidelijk kwam.
Ach, ver weg is de tijd dat ik moeiteloos bergen beklom,
in brandende hitte, in loeiende storm, in gutsende regen.
Met een noodgang naar boven en lachend weerom,
het deerde mij niet: kon overal tegen.
Of anders, een dagmars met dubbele cijfers in mijl’
over meerdere dagen met slechts ‘s avonds wat rust,
in moordend tempo, waarbij soms enig verwijl’
met Wein, Weib und Gesang, in uitbundige lust.
Mij ziende, hoe ik nu ben, zult u mij nauw’lijks geloven
hoe ik ging door de steppen, de wouden, het land van de boeren…
Maar die herinneringen komen bij mij weer naadloos naar boven.
Ja, die beelden van toen kunnen mij nog hevig ontroeren.
Maar, nu is het gedaan zei de koopman met een lugubere grijns:
er is een tijd van komen en een tijd van gaan.
Ik ontstak wel in drift maar verzonk ook in gepeins
dat ik het sloopwerk der jaren niet had kunnen weerstaan.
Toch zou ik nog één keer door het lint willen gaan
zodat er nog heel lang over mij wordt verteld:
hij heeft de kramp in zijn benen en de blaren doorstaan.
Op zijn oude dag werd hij toch nog een held!
Cees Leliveld, Texel, oktober 2021