Nice, l’Eglise de Notre Dame, biddend voor liefde…
Nooit een onbeschreven blad voor handen
Nu stagneert na ’t laatste woord wraak en
Walging – wrok en wroeging
Jouw lieve vredesslotakkoord en
Moedermelk en tegengif
Vlijmscherp komen woorden los
Het verbond kent geen verband
Slechts koude oorlog
Tand om tand
Gewijd icoon heet zelfconcept
Rolmodel en moederdevotie
Ik laat mij zingen als een mantra
Lezen als een heilig boek
Maar stokschouder bij het eerst’
Weerbarstig Weesgegroet
Hoogmoed op geknielde knieën
Met Gods gympen om m’n nek en
Wisselgeld voor een stiltekaars
Bidden met een grote bek – liefde
De leugen is altijd gratis – wees gegroet
Wees gegroet, oh, Heilige Dame
Wees gegroet…
Bob Wielinga (pseudoniem: Wibo Neigbal)
Ik staar te zitten aan de IJssel
En kijk-ik kijk
Of er te bedenken valt
Dat onbestemd onbehagen
Het tegenovergestelde is van
Bestemd behagen
Zo ook-onthaasten en onthechten
Zwendelliefde en daarvan het contragewicht
En probleemreductie-aan de IJssel-aan de IJssel
Daventria door grijze ijle voile aan ‘t oog ontrukt
Twistgesprek en ijzeren idylle
Nieuwe innigheid en moderne devotie
Schatplichtigheid en spraakverwarring
Van Jeruzalem tot Jericho-van Deventer tot Twello
De lyriek van de ratrace-aan de IJssel-aan de IJssel
Het leven overweldigt, aan de overkant, en slaat lam
En de IJssel-de IJssel
De IJssel die stroomt door
Langs de oever van de stille vliet
Die ik voor de zekerheid maar IJssel noem
Maar soms
Toch ook weer niet
Bob Wielinga (pseudoniem: Wibo Neigbal)
(’s Morgens, in de toeristenbus, als Edvard zelf het speelt…)
Rentmeester van het inpandige verlangen
In de tuin kraakt het schelpenpad ‘Morgenstimmung’
Het hemelwater koelt dat wat ’s avonds hartstocht heette
En ik?
Ik wil niet meer zijn
Niet méér zijn
Of heel veel – of altijd
Juist altijd – altijd
En de Heer de Almacht
Als je niet oppast…
Hij roostert je ziel
Stilt de tijd en de doodsangst
Wat komt eerst – wat komt eerst
Poortwachter van het oneindige geluk
Een streng bewaakte virtuele entree dreigt te ontsluieren
Wat verborgen had moeten blijven
Buitenrust – rust de passant
En ik?
Ik wil niet meer zijn dan rust
Niet meer dan de grootste manifestatie van kracht
Niet op commando
Niet als de muziek uiteindelijk – ten lange leste – stopt
De schelpen niet meer kraken
Of als fatsoen en armoe lust en begeerte belemmert
Deurwaarder van het onverzilverde einde
De openstaande rekening wast zichzelf tot inbaar leven
– Vijf maal slaat de klok –
De avond nadert – stapvoets maar gewis
En ik?
Ik wil niet meer zijn dan het einde – het laatste
Omdat ik weet dat opnieuw ontwaken dodelijk kan zijn
Verzoening met het onvermijdelijke – stationaire status quo
Niemand komt geruisloos over het pad
En ik?
Ik heb geen alibi – geen hoger doel te dienen
En hoed mij voor de zelfverklaarde leraar
Voor veile vrouwheid
Voor verleiding
Voor verslaving aan het leven
Dat denk ik ’s morgens
Ik ben dan in die stemming
‘Want Ik ben het leven …’, zei ’ie, ‘alleen door Mij…’
(Bergen-Noorwegen/Haarlem-Nederland, voorjaar 2004)