Het saai vermomd formele,
het monotone grijze
verdwijnt als plotseling de dwaas
verschijnt; hij is de wijze.
Brengt me gekheid op een stokje,
het bleef over van een ijsje,
Koopt een fluitje van een cent
en speelt daarop een vrolijk wijsje.
Dan springt hij lachend om mij heen,
de lucht danst met de berg,
het regent toverballen
en de treurwilg kust de dwerg.
Maar in de spiegeldoolhof
vlucht hij plotseling van mij heen
Ik hoor nog “kiekeboe !”,
ik draai me om, maar ben alleen.
En al het mooie van daarnet
is er opeens niet meer.
Maar ach, wat met een warm hart
losgelaten wordt keert weer.
De kleuren zijn intenser nu,
de dwaas allang verdwenen,
maar de wereld zingt zijn liedje
en wordt door de zon beschenen.