Een briesje dat langs m’n wangen veegt
dikke lokken opverend in de nazomerlucht
het hoofd vol gedachten, moet geleegd
vanuit het middenrif een gestuwde zucht
Bonkende steigerplanken verstoren even
’t ogenblik van warmte op mijn benen
die zo zeldzaam worden beschenen
zo niet de roestbruine koeienpoten,
weggezakt in ’t slik.