Zonder titel

Volgens hemzelf was Jan Arends
een dunne dichter – hij schreef met
een onnavolgbare magere taal.

Vermagerdheid zou je het kunnen noemen, maar dan zo
mager dat het was alsof het onthuidde handen waren
die schreven.

Ik vrees dat ik wel weet hoe het schrijnt
alsof ik hoor hoe hij het zelf is die hier
op deze plek, in deze smederij
woorden vuurt en vormt.

Je hoort de eeuwenoude klanken, het gekreun
van de smid, het getinkel van hamer op aambeeld.
het zuchten van blaasbalg
hoe er van taal prikkeldraad wordt gesmeed.

En er een zucht langzaam door de ruimte zweeft
als een uitgedunde, omsmeedde schreeuw,
vermagerdheid.

Martin Walton                                               Naar het voorbeeld van ‘Een koraal’ door Rutger Kopland