Alle gedichten

Wolf

Wolf groeide op in het kleurrijke gezin Taveirne in Oostende
zijn moeder gebruikte vloekende kleuren in de zelfgemaakte kledij
net als James Ensor dat deed in zijn schilderijen

de naam Taveirne is te verbasteren tot taveerne
een plek waar men het niet zo nauw neemt
met de heersende zeden van het volk

Wolf wilde schrijver worden maar zijn zus Lara werd het
een vrouw met helblauwe ogen en zwart haar
die je ook gemakkelijk kon verslijten voor een taveernehoudster

de aanstaande schrijver vertrekt op zijn achttiende
met zijn kapitaal uit Oostende en laat niet meer van zich horen
tot grote schrik van zijn vader die hem dagelijks een e-mail stuurt

zij weten niet dat hij een treinreis maakt naar Lapland
dat hij een Moleskine notitieboek bij zich draagt
waarin hij zijn dagen vastlegt als een mol

onderweg loopt hij op handen en voeten
veert licht door zijn ledematen, zo licht
als een echte weerwolf in het maanlicht

hij droomt van het zichzelf begraven
in de met sneeuw bedekte bergen van Lapland
zoals Kerouac het beschreef in Eenzame reiziger

Wolf wilde schrijver worden maar hij reisde de verbeelding achterna
de verbeelding die hij letterlijk volgde tot zijn dood
na een half jaar in de Laplandse bossen

zijn moeder hoorde aan het rinkelen van de telefoon
dat het een bericht van de politie moest zijn over zijn afscheid
van het kleurrijke, vloekende leven in Oostende.

Louis Radstaak, oktober 2024

Schaapskleren

De blik van een schaap
en dat maal zeven,
ze staren me malend
en wezenloos aan.
Het bord bij hun hekje:
‘Niet voeren, niets geven.
Wij zijn aan ’t herkauwen,
dat is onze baan.’

Let op want ‘Schaap’ Acht
zit wat ruim in zijn vacht.

Er nadert een vos
door de honger gedreven.
Voorzichtig, op afstand
houdt Vosseman stil
en snuift: ‘Lekker snackje,’
– een vos moet ook leven –
‘Een lende? Een dijbeen?’
Of ga ‘k voor de bil?’

Pas op want ‘Schaap’ Acht
met royaal ruime vacht,
die zit dag en zit nacht
bij de schapen op wacht.

De vos loopt een rondje,
zijn blik op schaap twee.
‘Dat lekkere kontje.’
Vos mijmert tevreê
en likt langs zijn bekje
bij ’t zien van een gat.
Door ’t gat in het hekje
kruipt Vos naar zijn schat.

Zegt ‘Schaap’ nummer Acht:
‘Dat had je gedacht!’
Trekt met man en met macht
aan de rits van zijn vacht.
‘Ha! Gefopt!’ Hij lacht
en gaat gretig op jacht.
Arme Vos! Jammerklacht!
Door een Wolf afgeslacht.

Tooske Hinloopen, oktober 2024

Wolf

De wolf zaait op de Veluwe behoorlijk verderf
Dan gaan we die toch te lijf met dikke klodders verf.
Natuurbeheer is hierin wel heel erg van ‘t padje
Straks krijgen eik, den en beuk allen nog een spatje.

Fredde Förch, oktober 2024

Roodkapje

Natuurliefhebbers waren zeer vereerd
Op de Veluwe zijn weer wolven gesignaleerd.
Ouders wees op uw hoede, het is geen grapje
Waarschuwt uwen kinderen voor Roodkapje.

Fredde Förch, oktober 2024

Leesplankje

Alles leek in orde
op het leesplankje waarmee horden
kinderen het lezen leerden

nu kijken we wat verder
en volgt Teun de goede herder
Wolfje in lamskleren
die door dit na-apen
steeds dichterbij komt
bij de schapen

Wim van den Hoonaard
(alias de Grote Broze Wolf), oktober 2024

De val

Zinderende stilte
Verblindend licht
Verlangens, het paradijs
Moge dit ééuwig duren
Een donkere sluier, daalt neder
Wrééd, wordt de sereniteit verstoord

De hamer wordt geworpen
Bliksemflitsen lichten op
Opperwezen Donar wuift naar ons
vanuit zijn bokkenwagen
De donder sleurt ons mee
wérpt ons op de grond

Om van de schok te bekomen
treden we binnen De Deur
Laten ons volgieten met robijnkleurig vocht
Het roomwitte schuim komt zelfs uit onze oren
Een natte spatel komt er aan te pas
Het tulpglas, versplintert op de grond

Een alternatief komt aangesneld
op een presenteerblad; bockbier 0 o/oo
Voor hen die geen maat weten te houden
de blauwe knoop waardig
Wij heffen het glas met vocht
in allerlei regenboog tinten

Op de herfstbock en ander elixer
mét bokkensprong
Proost!

José Hattink-Blom, oktober 2024

E. J. Pakdoor

Via verschillende wegen, kwamen we weer bij elkaar.
Jij was het lekkers dat je meebracht. Ik was een greep uit het leven.
We bespraken elkaars zintuigen
ik vond de jouwe mooi, dat is niet genoteerd.
Jij vond alles aan mij groot, wat ik functioneel vond.
Jij, het kleine schaap, was lam.
Nadat ik mijn knellende wollen kleding had uitgedaan,
heb ik van jouw lekkers gesnoept.
Je was zo’n jong ding, het was een sprookje,
voor mij.

Achteraf, ja achteraf zat ik met het hele gebeuren in mijn maag,
maar soms moet je doorbijten;
onschuldig grietje naar je grootje,
Het schijnt,
nog een hele operatie gevergd te hebben,
voor jou,
om je te bevrijden.

En dan telkens die vraag, ‘waar dat heen gaat?’
Zo planmatig is het leven niet.
Die andere opmerking, dat was correct
‘zo alleen,
zo alleen’

Tweemaal, voor elk van ons.
Ik en jij de tegenovergestelde(n)
Ik greep, jij werd gegrepen
Ik werd gepakt, jij werd bevrijd
Ik E.J. Pakdoor, jij . . . . . . . . . .

Charles Matthijssen, oktober 2024

Dolfje, het wolfje

een Dierdicht

Dolfje een wolfje, met veel inzet en vlijt
ontbeerde desondanks de wolven identiteit
hij jankte niet, kefte niet, huilen deed hij nooit
ook geen prooi besluipen, zijn moeder dacht ’t komt ooit’
Zij bleef hem leren zich als wolf te gedragen
hij bleef weigeren om op wild te jagen
de Wolven Raad oordeelde toen, voor de roedel is dit niet te doen
adolescent Dolf, wordt nooit een echte wolf
dus tijd zich te vermannen, hij wordt gewoon verbannen!
Ach ach Dolfje, lief klein wolfje.

Misschien naar de weerwolven
pleitte moeder bedachtzaam
met zijn voornaam Dolfje
lijkt dit goed te doen

Aldus geschiedde, maar ach en wie, Dolfje kreeg het weer niet onder de knie
tegen zijn zin na middernacht, dwongen weerwolven hem op jacht
waar een lammetje hem beet, diep in huid en vacht
De Weer-roedel huilde: Dolfje zet ons voor aap
laat zich verwonden, door een onnozel schaap
wij trekken nu keihard aan de bel, eer en reputatie staan op spel
hij moet terug naar ‘s moeders, zijn wij soms broeders hoeders ?
Ach ach Dolfje, klein weerloos wolfje.

De laatste kans voor Dolf, een schaapskleed uitproberen!
Daarna, naar de schapenwei, in pure schaapskleren
de argeloze kudde had niets in de gaten
tot het zwarte schaap – met zijn voorpoot wees,
naar Dolf het vreemdsoortige beest –
hysterisch begon te blaten:
Schaapsgenoten, als dit beest blijft in onze kudde
kunnen wij vanaf vandaag, het volledig schudden
kijk naar zijn tanden, we moeten hem lozen
dit is een wolf, de GROTE BOZE.
zuster, broeder, wil je niet op pensioen?
heb je geen hele bucketlijst te doen?
deze wolf wordt onze kudde fataal
maar ik weiger een rol in zijn avondmaal!
Ach ach Dolfje, onschuldig wolfje

Het zwarte schaap stapte dus manmoedig over de dam
de kuddeleider volgde, gaf wolfje een ram
pas toen trapte de meute er flink op los
bloedige taferelen volgden, Dolfje werd de klos
hij kon niet naar moeder, niet terug naar zijn roedel
naakt als een poedel stond hij, helemaal alleen
Ach ach Dolfje, lief kwetsbaar wolfje.

Zo werd hij dus op- en weggejaagd
zijn roedel heeft het nooit behaagd
zelf het gelag te betalen
hem voorgoed naar huis te halen
Dolf had geen toekomst in zijn bos, was door iedereen diep verraden
ging dus goed bij zichzelf te rade en heeft asiel aangevraagd
maar ook in het gastland, werd wolfje belaagd
werd zelfs zwaar beschoten, door rare idioten:
onbekende lange dieren
voortbewegend op twee poten
Ach ach Dolf, eenzaam verlaten wolf

Tot slot
Dolf leeft nu allenig, als kluizelaar in anonimiteit
door zijn onverwerkt verleden
zeer vervuld van animositeit
steeds vaker op zoek naar een bloedige buit
leeft op slachtoffers zijn razernij uit
voor zijn prooi een ware martelgang
maar onze Wolf, interesseert dat geen fluit
Ach ach DOLF, GROTE BOZE WOLF

Lucy Kortram, oktober 2024

L’adieu – afscheid

L’ADIEU
Nous sommes assis là tous les deux
Et je ne trouve rien à dire
C’est vrai, je ne sais plus sourire !
Et toi ? Peut-être encor ?
Tant mieux

Oh non ! Ne guette dans mes yeux :
Ni regret sombre, ni délire :
Vois-tu quand le cœur se déchire
C’est très simple, et c’est ennuyeux.

Je me détourne, je regarde :
Une feuille vole blafarde,
Allons, je ne la verrai plus

Il faudra que le vent l’emporte
Il en est d’une feuille morte
Comme des rêves révolus…

APRÈS L’ADIEU
Fermons la porte…
Ici chez moi
Je suis seul et ma lampe fume
Insensible mon amertume
Parachève ce désarroi.

Fermons la porte, il fait si froid !
… Ton pas s’efface dans la brume
On dirait un écho posthume…
Je vais me souvenir de toi !

Je tisonne en vain l’âtre vide :
Sous un peu de cendre livide
Le dernier tison s’est terni

Venu je ne sais d’où m’effleure
Un souffle…
… on dirait que l’on pleure…
Fermons la porte…
C’est fini !

AFSCHEID
We zitten samen, met z’n tweeën
En ik weet niets te zeggen dat voldoet
ik weet niet meer hoe ik lachen moet!
En jij? Misschien nog wel ?
Ben je tevreden…

Oh nee! Kijk niet mij in de ogen:
Geen donkere spijt, zo diep betreurd:
Je ziet dan hoe mijn hart verscheurt
eenvoudig, zonder mededogen.

Ik wend me af, ik kijk en droom:
Een donker blad valt van een boom,
Helaas, ik zie haar nooit meer komen

De wind moet haar hebben omvat
Als was ze slechts een verdord blad
Als in voorbije dromen…

NA HET AFSCHEID
Sluit de deur…
Hier thuis bij mij
Ik ben alleen en mijn lamp rookt.
Alsof het koud en bitter spookt
Brengt hij de wanorde nabij.

Sluit de deur tegen de kou
… Je stap vervaagt al in het duister
als een wegstervend gefluister…
ik koester het en denk aan jou!

De haard is leeg, ik klamp me vast:
De laatste kolen zijn verast,
De laatste beelden zijn vergaan

Ik weet niet wat mij ‘t meest beroert
een zucht…
… tot tranen toe geroerd…
Sluit de deur…
Het is gedaan!

ÉPILOGUE
Les brises du soir moroses
Traînent en moi leur ennui
Le long du chemin la nuit
Une à une éteint les roses.

Les chaudes apothéoses
De l’horizon vide ont fui
Et dans la brume, sans bruit
Se désagrègent les choses

En vain j’ai fouillé glacé
L’immensité du passé
Et ses ruines sans bornes

Dans leur solitude morne
Pas un oiseau n’a crié…

Je crois avoir oublié.

EPILOOG
De avondwind in sombere vlagen
Die me lusteloosheid bracht
Terwijl het duister van de nacht
De rozen langzaam deed vervagen.

De warme dag vond hier zijn eind
De lege horizon ontvlucht
En in de mist, zonder gerucht
Verdonkert het, elk ding verdwijnt

Vergeefs zocht ik in ‘t kille heden
De onmetelijkheid van het verleden
En zijn ruïnes, uitgebreid

In sombere verlatenheid
Geen vogel slaakte kreten…

Ik ben het kennelijk vergeten.

Niels Klinkenberg, oktober 2024

Wolfskwint

stapel rein op rein
zuiver op zuiver
elf maal vijf
en hoor hem huilen

te veel rechtlijnigheid
gaat door merg en been

juist de kleine afwijking
– een scheve tand
een stotterend spraakje –
maakt dat we samen
alle toonaarden
kunnen doorkruisen

Ger van Diepen, oktober 2024