Luduvudu*

Nog zoek ik de ogen die mijn hart bezielden,
de handen, voeten, haren en de mond
van haar, die mij die stille morgenstond
deed geloven dat wij van elkander hielden.

Moet ik alle goden om vergeving smeken,
omdat zij zee was zonder grond, noch strand
en ik kastelen bouwde op los zand?
Was de mij geboden kus  een judasteken?

Rond  dwaal ik nu in kille, verlaten oorden.
Gebroken is de tak, verdord mijn blad.
Véél hel, té weinig paradijs krijgt wie verwacht

dat de liefde louter spreekt in scheppingswoorden.
Want, later blijkt dit, en niet méér dan dát,
slechts vals violenspel uit een verloren nacht.

Alfred Bronswijk

* afkorting voor ‘liefdesverdriet’