Hier stroomt het water, breder, dieper
rond de schouderbladen van het land.
Een brug rekt zich naar de overkant
en onbewogen, alsof riep er
iemand vanuit de oneindigheid,
mediteert hij. Klokken in hem slaan:
wil tot het einde der aarde gaan,
ik zal met u zijn in eeuwigheid.
Zwijgend spreekt hij rondom pleinen aan
vanuit een verleden zinsverband.
Terwijl de veerpont hekgolven snijdt
zingt een kind zich boven alle tijd
van witte zwanen en engelland,
van sloten die ooit weer open gaan.