Kindertijd

Ver is het, waar herinneringen wonen;
toen sneeuwden dromen langs het tuimelraam.
De witte beer droeg mijn familienaam
en lappenpoppen showden koningskronen.

Geen ding te groot, te klein voor mijn verhalen.
Het bleke laken werd de regenboog.
Als leerling-tovenaar en mytholoog
verbouwde ik mijn angst tot zonnestralen.

Niets liever was mij dan de besloten nacht,
waarin de stilte vriest aan de gewassen
en nergens honden aan hun ketens bassen.

Maar als hoge dromen waren uitgevlagd
kwam karig voedsel voor de bitt’re dagen.
Wie niet eeuwig kind blijft, is te beklagen.

Alfred Bronswijk