Het kind

Zwaar van volle dagen zoek ik de waterkant.
De rieten stengels buigen zich in spiegeling
van vloeibaar licht en lucht en stapels wolkenwit.
Weer zie ik op het beeldscherm van herinnering
het kind, met druppels spelend, kroosblad in de hand.

Boven weeft de zwaluw zijn eigen dwaalpatroon
uit het mysterie van onverhoedse vluchten.
Van ver af lacht een  koekoek om vreemd nestbezit
en rondom geuren  plukrijpe zomervruchten.
Wijnruit, wederik tonen hem hun zonneloon.

Toen zijn het kind en tijd osmose aangegaan.
Het werkwoord zijn werd hem een wettig onderpand.
Het leerde – leven is hier en nu, in hurkzit,
het ogenblik als vonk van eeuwigheid verstaan,
met waterdruppels spelend, kroosblad in de hand,

Alfred Bronswijk