Het kind en ik
Gevangen was ons spelen in de geur van roos en
zomerloomte. Ons universum het trottoir,
bedekt met krijtgestreepte hinkelbanen, waar
de kindervoeten vreemde raadsbesluiten kozen.
Geen vijf huizenstraten verder, groenheid eindeloos
vol van koeienogen achter zigzagsloten.
Kikkerdril en riet als nauwe bondgenoten
vormden ondoorgrondelijk geheimen. Mateloos
was alles wat wij wilden doen en soms ook deden.
Onafgebakend open lag vóór ons ieder uur.
Een kinderziel draagt moleculaire eeuwigheid `
nog zonder mengsmaak van het bittervreemd verleden.
O spiegelingen – na zo veel jaren zinsstructuur
ons zelf gebleven, en tóch onszelf weer kwijt.