Bielaridoem een klanksonnet in f-mineur

Er was, weelee wiela, bielaridoem,
Geneemd van onne strolte protten,
Een zie van zo tot aan zeezaminoem
Vut vraselaak te ver te rotte.

Het bumpte lumper dan de voele stroe.
Gedangelangend kast an korsten
En zemend tegendelend zeeën hoe
De uitwuivers verluizigd morsten.

Ik stond, weelee wiela, geraniejoem:
Pepie, papa perla pelotten!
Aan laver dada klaver op den moe,

Zodat, hoe voegeloerend baster doe,
Lui levig lakkar lisjalotten,
Voortaan – oh loe, oh loe – bielaridoem…

Alfred C. Bronswijk