in de trant van een middeleeuws minnelied
Achter de verre heuvels,
daar waar de meidoorn groeit,
waar tussen blauwe lissen
de roos van mijn liefde bloeit,
zingen de merels,
fluiten de lijsters het lied van de dag,
dat ik mijn lief kussen mag.
Douw, douw, douwrideine
hem kussen mag (2x)
Maar al die verre heuvels
scheiden mijn hart van hem,
schenken mij zoet verlangen
als geur van de zongele brem.
Hoor hoe mijn minne,
in boeien gevangen, stil zingt van die dag
dat ik mijn lief kussen mag.
Douw, douw, douwrideine
hem kussen mag (2x)
Ook al zijn verre heuvels
als wallen en muren zo breed,
eens pluk ik, als meidoorns bloeien,
de roos die ik mijn liefde weet.
Luister de vogels
lokroepen luide het lied van die dag
dat ik mijn lief kussen mag.
Douw, douw, douwrideine
hem kussen mag (2x)
Door Alfred gezongen en begeleid op zijn ukelele. Het refrein wordt vrolijk meegezongen door de aanwezigen