brieven dronken naar beneden vielen.
Zijn ziel, eeuwig gebroken en toch bidt
hij om vrede.
Gekweld door pijn pakt hij de viool. Zachtjes
betast hij een snaar en neuriet stil in Glorie:
Da Pacem Cordium
Voor haar Hart
Da Pacem Cordium
Voor zijn Hart
Kalende nacht en tuurt hij boven. Plots
ziet hij een Gaal, die neder sproeit:
Da Pacem Cordium.
©Violet Asseruit Mane
Ik zit op bed en zie mijn slof
Er zit een klein insectje op
Het is een zwart vliegje
En heeft transparante vleugels
Ik vraag mij af: waar ga je heen
Naar een wereld die ik niet ken
Zou het een afgevaardigde zijn
Vanuit de kosmos waar het leeft
Het vliegje heeft zeker een missie
Bij zijn rentree wacht er een Elfje op hem
Ik neem het liefdevol in mijn hand
Zonder angst of beven leunt het
Voor het grote wat hem omsluit
Vliegje wil vast naar buiten
De vrijheid invliegen
Het zit in de kelk van mijn hand
En loop naar het raam
Houd mijn handen hoog en fluister:
Lief vliegje, fladder maar terug
Jouw wereld is mooier dan de mijne
Dan draait het vliegje om en zegt:
Ik vlieg terug maar vergeet jou nooit weer
In gedachten loop ik terug en denk:
Ik heb een vliegje gered
Vliegje en familie zijn vast blij
Zij omarmen elkaar met vreugde
Het weerzien is altijd twijfelachtig
Als een vliegje een missie heeft
Monarchen, belhamels zie ze schallen
Voortdurend laten zij de flessen knallen
Plop zegt de kurk en die schiet ergens heen
Gierend gaan zij op weg en zien ‘zij’ iedereen
Knikkend, buigend gaan ‘zij’ door met deze façade
In de hoop erbij te horen maar worden ingevroren
Omdat Vorst en volk nooit verwanten zijn geweest
Tis net een vrieskou en men ziet blauw van de kou
De mens is nog ‘altijd’ hoogdravend bezig om deze troon
tot de hemel te laten groeien met hun handen in de boeien
De meerderheid kan hier niet tegen omdat ieder ‘t zelfde is
We zijn mensen van vlees en bloed met of zonder ‘blauw’
De blauwe mens voelt zich verheven boven jou
Maar laat ons bijna eeuwig staan in zijn of haar vrieskou
De vrieskou waait over ons heen en de vorst sabbelt op zijn fopsteen
Heerschappij is een dodelijke macht,
een machtsgevecht tegenspreken,
het komt ieder duur te staan,
en ontneemt je de pracht, omdat er –
mensen willen overheersen en regeren.
Weet het komt niet door bloemen of dieren,
zij hebben geen weet van deze kracht,
het is de mens die zich laat verloederen,
en men misbruikt deze macht.
Geloven in pracht is ieder eeuwig gegund,
zie het leven en zijn doorstane golven.
De Glans zoeken, getuigt van eeuwige moed,
met bezieling krijgt men altoos weer gloed.
Ons heelal wil iedereen behoeden, tegen die,
die zich hoger waant met de hoogste macht,
De Alkracht.
De vonk sloeg over en een vlinder dronk.
Voel mij een vlinder. Staand op de Brink,
al zwevend en mijn lijf voelt flink,
het is de muze in mij. Die langzaam zacht klonk
met klanken van de maand augustus, rond mij,
fladderend proef ik de betoverende drank –
naar buiten wil ik schreeuwen, heb Dank –
maar binnen sta ik wachtend, in een lange rij.
Er is een fonkelend vleugje. Het is mijn ziel,
zij komt langzaam stil naar boven drijven.
Kijkend turend over de verte heen, zie ik het wiel,
het is vliegensvlug vonken aan het rijgen.
Mijn geest raakte buiten zinnen, en ik viel.
Sprankjes hoop en besef laat mij stilzwijgen.