L’ADIEU (1919)
AVANT L’ADIEU
I
Alors c’est vrai ? Tu t’en iras ?
Vois-tu cela me semble drôle…
Quoi ! Je n’aurai plus ton épaule
Comme appui quand je serai las !
Gaiement tu chanteras là-bas :
La vie, après tout n’est qu’un rôle.
…Tel un prisonnier dans sa geôle
Discret je pleurerai tout bas…
Peu à peu j’oublierai sans doute
Pour guetter longtemps sur la route
Il faudrait croire au vieil amour…
Et mon cœur las de son tumulte
Sera comme un temple sans culte
– Triste – où défaillerait le jour.
II
J’eus voulu te parler et puis voilà j’hésite,
Je ne sais plus, je veux m’endormir, m’en aller
Pas un désir en moi ne flambe ou ne crépite
Mon âme a dû comme un vent d’hiver s’exhaler.
Je suis chez moi comme un étranger qui regarde
Indifférent, je suis un mendiant peureux
Je guette un souvenir et le mur se lézarde
Et je grelotte et je suis presque malheureux.
J’eus voulu te parler, mais voilà : je calcule
Que lui dirais-je, que lui dirons-nous ? Il faudra
Essuyer ce reproche ingrat et ridicule
De me taire… et ne pas me jeter dans ses bras.
Les amours et les amitiés en moi sont mortes
Les cultes reniés se perdent… je suis las !
Le vent dans les vergers jette les fruits à bas
Et, dans le fond du cœur, ce soir, claquent les portes.
AFSCHEID (1919)
VOOR HET AFSCHEID
I
Je vertrekt? Is dat echt waar?
Dat lijkt wel grappig , maar ‘t is triest…
Als mijn arm jouw steun verliest,
Vermoeid, valt dat gemis vast zwaar.
Vrolijk zal jij straks daar zingen:
Leven is een rol, een spel.
… Als gevangen in mijn cel
Zal ik stil mijn traan bedwingen…
Langzaam zal ik straks vergeten
Gaandeweg het niet meer weten
Oude liefde vergt geloven…
en mijn hart, moe van het streven,
wordt een kerk zonder beleven
-droef- de dag die licht doet doven.
II
Ik wilde je spreken maar zwijg slechts, bevangen,
Weet niets meer, wil slapen, ik wil verdwijnen
Niets knettert in mij, geen brandend verlangen
Mijn ziel moet in winterkoude verkwijnen
Ik ben als een vreemde, die thuis alleen toekijkt,
Apathisch als een bang parasiet
Ik zoek te herinneren, terwijl alles wegwijkt
En ik huiver voor donker en dreigend verdriet
Ik wilde je spreken, maar: ik overweeg
Wat zal ik jou zeggen, in wat voor gesprekken?
Stop dat bizarre verwijt dat ik zweeg…
in plaats van jou in mijn armen te trekken.
De liefdes en vriendschappen in mij omgebracht
tradities verloren… Ik ben berooid!
Het fruit wordt door wind in de boomgaard vergooid
En de deuren slaan dicht in mijn hart deze nacht.
Niels Klinkenberg, september 2024
J’attends l’amour, le grand amour que ne déparent
Ni les doutes, ni les dégoûts, l’amour tardif
Dont le flux submerge le cœur, ce vieux récif,
L’amour, mer d’Orient sur la côte barbare !
Aussi pardonne-moi si ma bouche est avare.
Tu n’es pour moi qu’un rayon de soleil furtif.
Je rêve par-delà notre baiser passif
Un roman beau comme un poème… et m’y prépare.
Cependant si déçu, je ne le vivais pas,
Pour te frôler encore je hâterais le pas
Dans ce brouillard d’hiver où la lumière est jaune…
Et malgré cet orgueil qui me ronge en secret,
Ton sourire est si doux qu’il me consolerait…
… Dieux ! L’amour serait-il triste comme une aumône ?
ROMANTISCH SONNET
Die liefde verwacht ik, groot, onscheidbaar vol lust
zonder twijfel, of wanklank, de liefde die blijft,
die mijn hart overweldigt, oud rif dat beklijft,
Die Oosterse liefde aan barbaarse kust!
Vergeef me dan ook mijn verlangende mond.
Een zonnestraal ben je voor mij, vluchtig licht.
Ik droom een roman, een poëtisch gedicht
voorbij onze zoen… ik ben daar terstond.
Indien teleurgesteld: ik zou ’t ontkennen,
Om je te treffen zou ik altijd rennen
door winterse mist, koud, grauw en geelkleurig…
En ondanks de trots waar ik me heimelijk voor schaam,
is je lachje zo lief, zo’n troost, aangenaam…
…Mijn God! Is de liefde slechts aalmoes, zo treurig?
Niels Klinkenberg, april 2024
Als (toekomstig) aandenken aan de
Kastanjeboom op de Nieuwe markt.
In het holst van de stad,
waar De Viking ooit zat,
liep ik snachts in mijn eentje te dwalen.
Ik leed daar zo zeer!
Nee, ik had het niet meer,
ik liep daar echt vreeslijk te balen.
Was het liefdesverdriet
omdat jij mij verliet
daarginds aan het eind van de Graven?
Of was het slechts dat
ik mij had bezat.
In de Soos had ik mij zitten laven.
Ik was daar slechts kort,
maar die fles witte port
viel verkeerd en in plaats van verwarmen
blokkeerde de boel.
ach ik bedoel
ik kreeg ernstige last van mijn darmen.
Hoe ik huilend hier kwam
-zo zat en zo lam-
ik zou het waarlijk niet weten,
ik doolde wat rond
zeeg neer op de grond
en voelde me ernstig bescheten.
Wat moest ik toch doen?
Kon toch met fatsoen
zo door buikpijn en lijden bevangen
mij niet op het plein
ter bestrijding van pijn
voor de gevel van Eicas verhangen?
Ik keek in mijn zak
op mijn dooie gemak
vond een sleutelkoord, van fel oranje,
ik keek om me heen
-met een hart als van steen-
en zag toen terstond die kastanje.
Dat moest echt zo zijn:
daar midden op ’t plein
stond hij fier tussen auto’s te wachten
tot iemand hardop
droomt van een strop
om zo zijn groot leed te verzachten.
“Kom hier!” sprak de boom
en als in een droom
liep ik stamwaards en wilde al rijken
naar takken zo dik
waar iemand als ik
straks verlost van mijn leed hang te prijken.
Ik pakte mijn koord
en -zoals dat hoort-
klom ik op een van de daken:
de auto staat daar
als bedoeld voor mij klaar
om zo bij de tak te geraken.
Het koord om de tak,
en ik hang…, maar daar brak
eerst de tak en toen ook het koordje.
Ik viel op de grond
en een bloedende wond
besmeurde mijn hemd en mijn boordje.
Ik deed ook niets goed:
en dat addergebroed
aan mijn borst moest nog maar wat blijven
want wat u toch weet:
een droevig poëet
koestert zijn leed en blijft schrijven!
Vrij naar De Zelfmoordenaar van Piet Paaltjens.
Niels Klinkenberg, februari 2024
L’Horizon flamboyant jette au travers des bois
Des lueurs ou se mêle un rouge de fournaise
Il fait nuit mais au loin comme un morceau de braise
Un village brûlé s’auréole parfois.
Un jeune de vingt ans, sentinelle française
Songe à son vieux logis quitté depuis des mois
Il soupire en glanant ses rêves d’autrefois
Comme on glane les morts quand le combat s’apaise…
Se tournant vers le ciel il y regarde encore
Le sillage éclatant d’un projectile qui fuse
Mais déjà tout s’éteint, plus de sillage d’or
Et le soldat soupçonne en son âme confuse
Qu’en plein essor, noyés dans l’ombre qui les suit,
Nos rêves quelquefois s’éteignent dans la nuit.
SONNET
De brandende horizon straalt door het woud
Met een kleur van een loeiende, gloeiende oven.
Het is nacht, maar het dorp staat in brand en daarboven
Een gloed als halo in veel vlammen ontvouwd.
Een Fransman van twintig, zo jong nog, een schildwacht,
Hij denkt aan zijn thuis waar hij lang niet kon komen.
Hij zucht van verdriet en verzamelt zijn dromen
Zoals, na de strijd, men gesneuvelden opbracht.
Omhoog, zag hij nog hoe de nacht openspleet,
Een brandende lichtende streep, een granaat.
Nu weer gedoofd als een dode komeet…
En verward als hij is vermoedt de soldaat:
Zo de duisternis ‘t licht van het spoor doet bederven,
Zo zal de nacht ook zijn dromen doen sterven.
(Dit gedicht, geschreven in 1917 of 1918, werd door Antoine de Saint-Exupéry aangeboden aan zijn grote vriend Charles Sallès (1900-1998), Lyonnais zoals hij, medestudent aan de Villa Saint-Jean in Fribourg, en wiens grootvaders huis niet ver van Saint-Maurice-de-Rémens lag.)
Niels Klinkenberg, december 2023
C’était un vieux pont chancelant
Sur les rives de ma rivière,
Il était tout couvert de lierre,
Et de jolis jeux de lumière
Embellissaient son bois branlant.
Il n’était pas splendide et beau
Mon joli petit pont rustique,
Il n’était pas bien artistique,
Mais quelque chose de mystique
Le faisait rayonner par l’eau.
Quelquefois un joli pinson
Venait se poser à son ombre,
Et des fauvettes en grand nombre
Venaient chanter sous son pénombre
En n’importe quelle saison.
Il devait avoir bien des ans
Ce joli pont aux reflets roses
Dont les douces teintes moroses
Faisaient songer à bien des choses
Tous les jours à tous les couchants.
Et j’aimai ce vieux pont branlant,
Je l’aimai d’un amour si tendre
Que toujours je voulais m’y rendre
Pour aller un instant m’étendre
À l’ombre de son bois dormant.
Un jour je fus bien malheureux,
J’étais venu vers ma rivière
Pour voir mon pont de lierre,
Et j’aperçus gisant à terre
De rares débris poussiéreux.
Et depuis on l’a rebâti
Mais ce n’est plus le pont que j’aime,
Ce ne sera jamais le même,
Et cherchant un débris suprême
J’ai pleuré mon ancien ami…
Souvenir d’un ami
Antoine de Saint-Exupéry
Mijn mooie brug
Het was een oude brug van hout.
Begroeid met woekerende planten
Verbond hij beide oeverkanten.
Een lichtspel speelde door zijn spanten,
schijnend op het hout, zo oud.
Hij was niet mooi, niet artistiek,
Mijn brugje over stromend water
Niet bijzonder, maar hij staat er.
Stralend op het water gaat er
Iets vanuit, ja haast mystiek.
Soms komt een merel daar wat doen;
Die rust dan in zijn schaduw, even,
En de mussen, soms wel zeven,
Zingen vrolijk, vol van leven,
‘t Kan niet schelen welk seizoen.
Hij moet zeer oud al zijn geweest,
Mijn mooie brug met roze tinten
En zijn donker bruine binten.
Hij deed me dromen al als kind en
Elke dag was het een feest
De zon daar te zien ondergaan.
Ik hield van hem: zijn oude planken,
En klimop begroeide flanken,
Kwetterende vogelklanken…
Ik lag naast hem, aangedaan.
Op een dag, – oh ongeluk –
Bij mijn rivier weer aangekomen
Werd mij de adem haast benomen:
Het brugje uit mijn kinderdromen
Lag in puin, mijn brug was stuk.
Ach, sindsdien is de brug herbouwd,
Maar ja, hij is niet meer de oude
Waarvan ik toen zoveel kon houden.
Puin slechts rest van mijn vertrouwde
Vriend. Sinds heb ik om mijn brug gerouwd…
Herinnering van een vriend.
Antoine van Saint-Exupéry
Niels Klinkenberg, januari 2023